Is dit volgens de Schrift?

Niemeijer heeft zich door twee zaken gedrongen gevoeld om dit boekje te schrijven:
– de (terecht geconstateerde) lacune in de gronden onder de synodebesluiten, met name dan het niet meenemen van de zgn. “zwijgteksten”.
– de vraag: kan ik nog wel predikant in de GKv blijven? Nader toegespitst (als ik hem goed begrepen heb): kan ik (en kunnen anderen) leven met dit besluit, zonder mijn gereformeerd zijn op te geven? Want hij wil duidelijk wel predikant binnen de GKv blijven. Beide aspecten nopen hem ertoe om zich met de exegese bezig te houden. Prima startpunt natuurlijk, want daar staat of valt uiteindelijk alles mee: Is dit volgens de Schrift? De vraag is echter: kunnen we hem hierin volgen? Oftewel: is zijn poging om de lacune te vullen geslaagd?

 

Vragen komen op

Nauwkeurige lezing roept zeer veel vragen op. Over allerlei details kun je van mening verschillen, en het rechtzetten van een onjuiste bewering vergt doorgaans veel ruimte. Dat wordt maar al te vaak ook een vermoeiende discussie. Ik richt me in deze notitie dan ook meer op onderliggende, veelal methodologische kwesties. En op de vraag of Niemeijers betoog consistent is. Op beide vlakken zijn nogal wat vragen te stellen.

 

Methodologisch aanvechtbaar

Dat er over allerlei details in de ‘klassieke’ exegese vragen te stellen zijn, zal waar zijn. Dat die ook niet altijd tot in alle details houdbaar was, eveneens. Het is intussen de vraag of dat aan de exegese lag, of aan de manier waarop de bijbellezer, i.c. Niemeijer zelf, er mee om gegaan is. Op blz. 30 schrijft hij in het kader van het al of niet mogen regeren bijvoorbeeld: ‘het gaat fout als Eva in Genesis 3 het voortouw neemt’. Maar dat is een aanvechtbare opvatting, die door de tekst niet gesteund wordt. Paulus zegt dat zij het eerst verleid werd. Dat is toch echt iets anders (afgezien nog van de vraag welke exegeet dat zo gezegd heeft).

 

Incorrect

In hfdst 7 worden de argumenten voor de ‘klassieke’ opvatting nogal eens incorrect weergegeven. Het is bijvoorbeeld de vraag of de Joodse opvatting over de vrouw echt een rol heeft gespeeld (afgezien nog van het feit dat die opvatting uit geschriften komt die uit later eeuwen stammen, en het dus nog maar de vraag is of die toen ook al opgeld deed).

 

Niet compleet

De argumentatie wordt ook niet altijd compleet weergegeven: Op blz. 68 wordt gemeld dat we nu een volk zijn van o.a. priesters. Maar uit Ex. 19:6 blijkt dat ook het oude Israël al een volk van priesters was. Hier wordt dus een onjuiste tegenstelling gemaakt tussen het Oude en het Nieuwe Testament (met nogal wat consequenties: bij een volk van priesters komen desondanks geen vrouwelijke priesters voor).
Een correcte manier van bestrijding van een uitleg zou zijn: ontdoen van franje, en dan de kern aanpakken. Maar dat gebeurt niet. Nogal eens wordt er gebruik gemaakt van ‘framing’: de klassieke opvatting wordt in een bepaald aanvechtbaar kader geplaatst (zie de eerder genoemde voorbeelden). Onvriendelijk gezegd: er wordt eerst deels een karikatuur van gemaakt. En dan is het prijsschieten. Bij eerste lezing valt dat niet zo heel sterk op, omdat de schrijfstijl vriendelijk is. Maar zodra je na gaat denken of de voorstanders van de klassieke opvatting echt op die manier spraken, moet je toch concluderen dat Niemeijer zich er toch te gemakkelijk van af maakt.

 

Literatuurverwijzingen ontbreken

Het valt op dat hij nergens verwijst naar literatuur. De lezer moet maar geloven dat wat hij schrijft correct is en voldoende relevant. Maar op aangelegen punten is er in het verleden wel degelijk zinnig werk geleverd. Waarom confronteert Niemeijer zich niet met bijv. Trimp: Het leerambt niet verspelen, of met Hendriks: Van God gezonden, om maar te zwijgen van Van Bruggen: Ambten in de apostolische Kerk? En ook specifiek over M/V met bijv. Schreuder: Dienende mannen en vrouwen, of, zelfs meer in zijn lijn: De Boer: Zij aan zij? Als je werkelijk een betoog wilt leveren dat juist diegenen die aarzelen overtuigt, dan zul je je juist met de sterke argumenten moeten verstaan. De wetenschapsfilosoof Popper wees daar al bijna een eeuw geleden op.

 

Inconsistent overal geldig

Niemeijer is nogal eens inconsistent. Hij stelt bijvoorbeeld dat het nog maar de vraag is of we 1 Tim. 2 zomaar door mogen trekken naar nu, want we moeten er sterk rekening mee houden dat Paulus’ vermaan betrekking heeft op een specifieke situatie in Efeze (over losbandige vrouwen en zo). In 1 Tim. 2:8 vertaalt de NBV-2004: in alle samenkomsten. Dat wil Niemeijer wijzigen naar de NBG-1951: alle plaatsen. En daar is inderdaad veel voor te zeggen, gezien het Grieks (topoi). Prima, maar dat haalt zijn eigen argument onderuit: als Paulus zegt dat hij dat op alle plaatsen wil hebben, kan het niet meer gaan over Efeze alleen, maar geeft hij een aanwijzing door die hij overal gevolgd wil zien. Niks specifiek Efezisch dus. Afgezien nog van de vraag of hij het begrip ‘plaats’ hier correct invult. Het moet zoiets gaan betekenen: bij iedere gelegenheid. Maar dat is buiten de reikwijdte van het begrip topos (zie het lexicon van LiddelScottJones)

 

Uitgehold

We hebben altijd gelezen vanuit ons wereldbeeld (althans: zo stelt hij dat op o.a. pag. 22). We lazen vanuit het maatschappijbeeld waarin de vrouw handelingsonbekwaam was. Dat moeten we niet doen, want dat doet de Bijbel geen recht. Maar op blz. 33 doet hij dat wel: onze wereld is groter geworden, en dus (!) hebben we een nieuwe bril nodig. Dan gaat dus toch de maatschappij bepalen welke bril we op moeten zetten. En op blz. 61 schrijft hij dan weer dat het gelijkheidsdenken van de huidige maatschappij niet zijn ideaal is. Verwarrend. Maar vooral: door deze passage wordt de lezer gemakkelijk op het verkeerde been gezet: het lijkt of de eerbied voor de tekst van de Schrift gehandhaafd blijft, althans: dat de huidige maatschappij dat niet gaat bepalen, maar ondertussen wordt dat gezag toch uitgehold. Ik kom hier nog op terug.

 

Niet consequent geredeneerd

Eeuwenlang waren begaafde en leidinggevende vrouwen uitzondering. Nu komen ze steeds meer voor. Hij wil dat als leiding van de Heilige Geest zien. Maar dat betekent dat de Geest al die eeuwen aan gaven voorbijgegaan is. (Of moeten we zeggen dat ze er toen niet waren? Maar hoe kunnen we dat dan aantonen?) En dat dus Christus’ kerk dus tekort gekomen is. Is dat ook leiding van de Geest? Je kunt wel iets poneren – al dan niet in de vorm van een retorisch vraag – maar dan moet je je wel realiseren wat de consequentie daarvan is.

 

Onheldere begrippen

Niet altijd zijn de begrippen helder. Neem het begrip patriarchaat in hoofdstuk 5. Is dat bedoeld als culturele samenlevingsvorm of als gezagsverhouding? En hoe waardeer je die dan? Enerzijds is er sprake van ‘een situatie van verworden patriarchaat’, anderzijds wordt het primaat van de man in dat hoofdstuk wel gehandhaafd. Door zo’n onhelderheid blijkt dat de inhoud van hoofdstuk 5 dubbelzinnig wordt. Het verscheen eerder in het blad Nader Bekeken (febr. 2017) en diende als onderbouwing van de argumentatie dat we de deputaten van de synode niet moeten volgen. In dit boekje dient het als argument dat we verder moeten kijken dan onze neus lang is. De opvatting in de context van Nader Bekeken wordt immers geheel onderuit gehaald door de nu als extra toegevoegde vraag ter overdenking op blz. 61. Ik kan die vraag niet rijmen met het voorafgaande.

 

Hermeneutiek onhelder

Een ander hieraan gerelateerd punt is de gehanteerde hermeneutiek. Die is uitgesproken onhelder. Althans: Niemeijer praat gemakkelijk over problemen heen. Hij wil de klassieke hermeneutiek handhaven. Gelukkig wel. Wat die precies inhoudt geeft hij intussen erg summier aan. Dat had veel scherper gemoeten. Of wilde hij daar niet aan? Want dan zou gebleken zijn dat de manier waarop hij de huidige maatschappelijke ontwikkelingen in zijn betoog betrekt, toch een heel eind in de richting van de nieuwe hermeneutiek gaan. Dit hermeneutische punt moet aandacht hebben. Er wordt een beroep gedaan op K. Schilder (blz. 16). MaarSchilder had het bij het in rekening brengen van de concrete werkelijkheid niet over uitlegkundige zaken, maar over de ethiek. Het wil mij dan ook voorkomen dat Schilder er ten onrechte bij gesleept wordt. Op blz. 17 geeft Niemeijer aan dat hij weleens te snel knopen doorhakte. Op zich zeker geen schande, wie doet dat nooit? Maar dat heeft met hermeneutiek op zich niets te maken. Dat is een kwestie van voldoende zorgvuldig lezen. Het is mooi dat hij niet wil breken met de klassieke hermeneutiek. Maar daar is hij niet consequent in.

 

Dubbel

Meer dan eens komen er passages voor als: we hebben nu een betere bril (hebben die zelfs nodig, blz. 65), en we mogen lijnen doortrekken. Het gevaar van dergelijke uitspraken is dat je onvermijdelijk uit gaat komen bij méér relativeringen. Het beroep op Hand. 15 is dan ook heel dubbel: ja, het gaat daar direct over het heil. Maar het gaat daar niét over de vraag of je de Schrift mag ‘doortrekken’. Integendeel: er wordt expliciet naar de Schrift verwezen. Niemeijer voelt dat ergens ook wel aan, gezien zijn opmerking dat het hier gaat over het delen in het heil, en niet over de ambten (blz. 65). Maar toch komt hij daar op de volgende blz. wel op uit: de enige restrictie is nog: gaven.

 

Niet doortrekken

Wat in dit verband ook strijk en zet verzwegen wordt (niet alleen door Niemeijer trouwens) zijn die aanwijzingen in de Schrift die dat ‘doortrekken’ beperken tot de apostelen. Als Jezus zegt dat de apostelen in alle waarheid geleid zullen worden, mag je dat niet verder trekken: allereerst heeft Jezus het expliciet alléén tot de apostelen, en daarbij meldt Hij ook nog dat dat komt omdat de Geest hen in herinnering brengt wat Hij hen geleerd heeft (Joh. 16:14). Punt. En ook Hebr. 1:1 (correcte vertaling: … heeft hij in het laatst van DIE dagen tot ons gesproken: de tijd van spreken is voorbij). We moeten het doen met wat het Nieuwe Testament ons geeft. We mogen ons dus nooit beroepen op iets als: De Geest heeft ons verder gebracht, we weten nu meer (meer weten betekent bovendien nog niet altijd: beter weten).

 

Nieuwe hermeneutiek

Door de manier waarop Niemeijer Hand. 15 gebruikt om de vrijheid te krijgen om teksten nu anders te lezen dan Paulus ze geschreven heeft komt hij in de praktijk toch terecht bij de ‘nieuwe’ hermeneutiek. Die houdt in dat de lezer mee bepalend is voor de betekenis van de tekst vanwege zijn veranderde verstaanshorizon (Gadamer/Ricoeur). Bij Niemeijer is dit zo verwoord: nu anders lezen dan er staat is leiding van (of verlichting door) de Heilige Geest, op dezelfde manier waarop de Geest in Hand. 15 leidt. De reden om anders te lezen dan we altijd deden is immers gelegen in de veranderde omstandigheden waarin we leven. We hebben nu een ander wereldbeeld, en daarom leren we – geleid door de Geest – anders te lezen. We hebben nu een andere bril. Dat komt in de praktijk neer op de genoemde nieuwe hermeneutiek. Dat wil hij niet weten, maar een andere conclusie is niet goed te trekken. (Maar daar kom je als lezer dus alleen achter als je nog eens zorgvuldig een tweede keer leest en je afvraagt: wat staat hier nu echt?). Ik neem meteen aan, dat dit niet zijn bedoeling is. Maar dat verandert niets aan de feiten.
En als we zover niet zijn: ach, er blijven altijd sterken en zwakken over. (Waarom anders de verhandeling over Rom. 14 en 15?) Feitelijk worden degenen die niet met het synodebesluit mee kunnen gaan weggezet als zwakken: ooit kom je heus ook wel zover dat je inziet dat het wel kan.

 

Cultuur

Bij het betogen dat de cultuur invloed heeft op het lezen van de Bijbel is Niemeijer overigens inconsequent: als de eigen horizon zo sterk bepalend is voor hoe je de Bijbel leest, hoe rijm je dat dan met het voorbeeld op blz. 28? (Daar gaat het over 1 Kor. 7:4: dat de vrouw de zeggenschap heeft over het lichaam van haar man). Ondanks de geheel andere cultuur van de Afrikanen was het voor hen meteen glashelder wat Paulus’ bedoeling is. Geen vertaalslag nodig. Niemeijer heeft zich ook niet geconfronteerd met die studies die de invloed van de verschillende horizonten relativeren. Ik verwijs hier naar Pieter Boonstra’s proefschrift (Omgaan met de Bijbeltekst in de preek): Hij toont aan dat in gereformeerde preken ook altijd een rechtstreekse aanspraak plaats blijkt te vinden. Maar als je zo sterk de culturele verschillen in aanmerking moet nemen, is die directe aanspraak niet mogelijk. Met een beroep op de verschillende culturele context moet je dus wel voorzichtig zijn.
Opvallend is overigens t.a.v. 1 Kor. dat Niemeijer het recente commentaar van Anderson niet noemt. Maar misschien is dat wel begrijpelijk: Anderson toont regelmatig aan dat Paulus zich helemaal niet zo sterk aanpast aan de omringende cultuur, maar daar nogal eens dwars tegenin gaat. (Hetzelfde komt naar voren in het proefschrift van Mirjam Klinker- de Klerck.)

 

Gezag

Het is onhelder waar Niemeijer nu precies naar toe wil als het over gezagsrelaties gaat. Enerzijds wil hij niets af doen aan wat in o.a. Ef. 5 gezegd wordt over de relatie man/vrouw. Anderzijds relativeert hij ook sterk het idee van gezag. En dat leidt dan tot de wonderlijke uitspraak op blz. 69 dat Paulus het in 2 Kor. 5:18-21 niet over gezag heeft. O nee? De hele brief gaat over het definitieve herstel van Paulus’ gezag als apostel. De passage van 2 Kor. 5 lijkt dan over iets anders te gaan, maar als je dat hoofdstuk leest in het geheel van de brief (klassieke hermeneutiek!) dan is geen andere conclusie mogelijk dan dat het heil van de Korinthiërs alles te maken heeft met het erkennen van zijn gezag. De brief (met uitzondering van de hoofdstukken 8 en 9) gaat over niets anders!

 

Verkeerde volgorde

Bij de klassieke exegesen en opvattingen worden veel vragen gesteld. Dat mag, uiteraard. Maar beantwoordt ze dan ook! Ook hier weer een methodisch probleem: het kan zijn dat de klassieke exegese te veel vragen oplevert en misschien zelfs onhoudbaar is. Maar de juiste methode is dan: ga nog eens nauwkeurig na wat ze wel zeggen. Zonder dat er bij voorbaat een paar uitkomsten uitgesloten worden. Niemeijer hanteert de verkeerde volgorde. Dat de uitkomsten dan veel vragen oproepen is niet zo verwonderlijk. Bij nadere beschouwing blijkt het heel lastig, zo niet – kennelijk – onmogelijk te zijn om enerzijds mee te gaan met het synodebesluit en toch gereformeerde schriftuitleg te blijven bedrijven.
Het taalgebruik is op zich sympathiek, maar wordt gekenmerkt door wolligheid, onheldere begrippen, en veel innerlijke tegenstrijdigheden.

 

Is het heil in geding?

Je zou zeggen: nee. En toch. Het is niet zozeer het antwoord op de vraag of zusters in het/een ambt mogen dienen. Dát antwoord ontneemt ons het heil inderdaad niet. Maar daarachter ligt een andere vraag: mag je zo met de Schrift omgaan? En dáár hangt ons heil uiteindelijk wél van af.

Kortom: Niemeijers boekje kan helaas niet beschouwd worden als een geslaagde poging de lacune op te vullen.

 
Frans Pansier, Zuidwolde (Dr.)