Inleiding

Het is niet zonder betekenis dat in de afgelopen jaren uit menig kerkgebouw de kansel verdween. Eerder deed de beamer in veel kerkdiensten zijn intrede. Liturgieborden werden niet langer opgehangen, Bijbels, kerkboeken en liedbundels werden in de huizen achtergelaten. Verder waren er kerken waar de onopvallend aan wanden geplaatste luidsprekers werden ingeruild voor imposante speakers opgehangen aan versterkte plafonds. Tegelijkertijd werden de beide microfoons op en onder de kansel vervangen door een batterij op opgelijnde standaarden geplaatste exemplaren. Daaraan toegevoegd een headset voor de spreker om zijn bewegingsruimte te vergroten. Allemaal op het nieuwe podium, waar voor de leden van de band en voor de spreker ruimschoots plaats is.

Een ware metamorfose! En dus niet zonder betekenis. Zeker niet als je de voortvarendheid en het gemak in rekening brengt waarmee dit alles bij ons, maar ook buiten onze kringen, in korte tijd zijn beslag heeft gekregen. Kerkdiensten hebben daarmee iets van een theatervoorstelling gekregen. Kerkgangers worden van deelgenoten aan een liturgie zo maar tot toeschouwers van wat er op het podium gebeurt. Natuurlijk, de toeschouwers moeten in beweging komen. De meeslepende spreker en de filmische muziek met de gepassioneerde zang moeten de bezoekers aansporen mee te doen in het gebeuren …

Laten we niet vergeten dat volgens niet weinige christelijke gemeenten in de wereld en dus ook in Nederland daar niets mis mee is. Als God maar geloofd wordt! Als de Bijbel maar open gaat! Als mensen maar enthousiast worden voor Jezus! Het is niet aan ons, broeders en zusters, om over deze opvatting een oordeel uit te spreken. Er valt wel wat over te zeggen. Gods kerk heeft namelijk een lange geschiedenis waarin de HERE Zijn kinderen groeiend inzicht gaf in de betekenis van de Heilige Schrift als het gaat over wat de kerk is en over het waarom van haar samenkomsten.

Vanaf Adam en Eva, en in het bijzonder met de komst op aarde van hun nazaat, Gods Zoon, heeft de groei van de kerk wereldwijd een hoge vlucht genomen. Nu is er al vele eeuwen de christelijke, katholieke en apostolische kerk. Elke christen die in 2018, dus in het derde millennium na Christus’ geboorte, leeft, kan slechts tot zijn schade en schande om deze geschiedenis heen. Het is nog niet zo lang geleden dat we het hadden over ‘de winst van de Vrijmaking’. Die is er. Maar er is natuurlijk veel meer. Er is ook de winst van Maarten Luther om nu slechts hem, naast talloze anderen, te noemen.

Vorige week woensdag was het 31 oktober: Hervormingsdag. Op Hervormingsdag brengen we in herinnering wat Maarten Luther ons, ook voor vandaag, vanuit de Heilige Schrift heeft mogen leren. Voor hem was er één geloofsartikel van de kerk dat er uit sprong. Hij noemde dat ‘het artikel waarmee de kerk staat of valt’. Het ging hem daarbij dus om het hart van de kerk; om het waarom van de kerk. Luther doelde op: de rechtvaardiging door het geloof alleen. Een geloofsartikel dat hij in de Heilige Schrift herontdekte bij met name onze apostel Paulus: ‘De rechtvaardige zal door het geloof leven’ (Rm.1 en Gl.3).

Dat was Luthers grote ontdekking die uitliep op de re-formatie, de her-vorming, van de kerk. Naast de Rooms-katholieke kwam er in Europa nu ook de protestantse. Kijken-en-zien werd ge-re-formeerd tot horen-en-luisteren. Kerkgángers waren niet langer toeschouwers van wat hun getóónd werd, maar werden deelgenoten van wat hen belóófd werd. Het gespróken en dus hóórbare Woord van God kwam in het middelpunt. De kansel nam de plaats in van het altaar. En wat verkondigd werd, was dit: ‘God rechtváárdigt u, goddeloze! Gelóóf dat en lééf!’ Een ware metamorfose!

Bij de ontdekking van Maarten Luther en de daaropvolgende trans- en re-formatie van de kerk ligt, broeders en zusters, de oorsprong van de prediking zoals wij die kennen. In de woorden van zondag 31 van onze Heidelbergse Catechismus antwoord 84: aan de gelovigen wordt in het openbaar verkondigd en verklaard dat hun zonden hen werkelijk vergeven zijn, zo vaak zij de belofte van het evangelie met waar geloof aannemen. Maar aan alle ongelovigen en huichelaars wordt verkondigd en verklaard dat de toorn van God en het eeuwig oordeel op hen rusten, zolang zij zich niet bekeren. Naar dit getuigenis van het evangelie zal God oordelen, zowel in dit als in het toekomstige leven. Inderdaad, met deze prediking staat of valt de kerk. Het gaat hier om haar hart.

Vanmorgen wil ik duidelijk maken dat de prediking zoals we die in de Reformatie weer ontdekt hebben, noodzakelijk is. Niet maar voor de organisatie van de kerk als instituut. Veel meer nog voor onze zaligheid, ons eeuwig geluk. Want inderdaad: buiten de kerk geen zaligheid! Maar dan moet de kerk wel trouw zijn aan de Heilige Schrift van haar God en Here. Dan moet de kerk wel préken, want wij kunnen niet zonder deze prediking! Daarom ben ik op de uitnodiging om hier vandaag te spreken graag ingegaan.

 

Sursum corda!

Ik neem mijn uitgangspunt vanmorgen in de Brief aan de Hebreeën. In Hebreeën 1: 1 lezen wij (HSV):
Nadat God voorheen vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij in deze laatste dagen tot ons gesproken door de Zoon, Die Hij Erfgenaam gemaakt heeft van alles, door Wie Hij ook de wereld gemaakt heeft. Hij, Die de afstraling van Gods heerlijkheid is en de afdruk van Zijn zelfstandigheid, Die alle dingen draagt door Zijn krachtig woord, heeft, nadat Hij de reiniging van onze zonden door Zichzelf tot stand gebracht had, Zich gezet aan de rechterhand van de Majesteit in de hoogste hemelen …

Het zijn ‘de laatste dagen’. Mét de schrijver van deze brief en de kerk van toen en daar die deze Brief als eerste ontving, leven ook wij in de laatste periode van de geschiedenis van de mensheid. Sprak God hiervóór vele malen en op vele wijzen tot de vaderen door de profeten, nú spreekt Hij tot ons door Zijn Zoon. Deze prachtige Brief, broeders en zusters, valt met de deur in huis en tilt ons boven onze werkelijkheid uit. Er valt hier hemels licht op ons aardse bestaan! De Majesteit in de hoogste hemelen heeft tot ons gesproken door Zijn Zoon die nu aan Zijn rechterhand zit!

De HERE heeft Zijn laatste en beslissende woord door Jezus Christus gesproken, zegt deze Brief. In het bijzonder mogen wij daarbij wel denken aan de woorden waarmee onze Heiland benadrukt dat er vanaf Zijn Hemelvaart een onlosmakelijke band is tussen de hemel en de aarde. Zo verzekert Hij Zijn discipelen in Mt. 16:19: (…) wat u bindt op de aarde zal in de hemelen gebonden zijn; en wat u ontbindt op de aarde zal in de hemelen ontbonden zijn. En Jh.20:23: Als u iemands zonden vergeeft, worden ze hem vergeven; als u ze hem toerekent, blijven ze hem toegerekend. Onze Here Jezus Christus is direct en beslissend betrokken bij wat er op aarde en in het bijzonder in Zijn kerk gebeurt.

Onze apostel Paulus houdt ons dat eveneens voor als hij zegt in Ef.4:11 dat Christus sommigen heeft gegeven als apostelen, anderen als profeten, weer anderen als evangelisten en nog weer anderen als herders en leraars. Het zijn dus niet de apostelen, profeten, evangelisten of herders en leraars die met hun de doorslag geven, maar het is hun Zender. En zíj mogen dat beslissende woord in de wereld doorgeven. Deze apostel zegt daarom in 2 Cor.5:18 en 19: En dit alles is uit God, Die ons met Zichzelf verzoend heeft door Jezus Christus, en óns de bediening van de verzoening gegeven heeft. God was het namelijk Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende, en aan hen hun overtredingen niet toerekende; en Hij heeft het wóórd van de verzoening in ons gelegd.

Telkens als deze mannen opnieuw Christus’ woorden verkondigen, spreken zij daarom niet op eigen, maar op Zíjn gezag. Calvijn heeft dat mooi onder woorden gebracht in zijn Institutie. Hij zegt (IV,8.2): ‘Het is daarom een goede zaak hier in herinnering te roepen dat alle gezag en waardigheid die de Geest in de Schrift aan de priesters of de profeten of de apostelen of de opvolgers van de apostelen verleent, eigenlijk niet als zodanig aan de mensen zelf gegeven wordt, maar aan de dienst waarin zij aangesteld zijn, of – om het nog duidelijker te zeggen – aan het Woord waarvan de bediening aan hen toevertrouwd is.’ Een belangrijke uitspraak waar ik nog op terugkom.

Broeders en zusters, bij elke avondmaalsviering worden wij aangespoord om niet alleen te kijken naar brood en wijn, maar onze harten te verheffen tot Christus in hemel aan de rechterhand van de Vader. Denk dan óók aan deze feitelijke situatie: vanuit de hemel spreekt onze Heiland Gods beslissende woord in dit laatste tijdsgewricht van de wereldgeschiedenis! Telkens opnieuw als Zijn Woord van verzoening ons bediend wordt de harten omhoog!

 

Waar Gods verzoening bediend wordt

Wáár wordt dit verzoenende Woord van God dan bediend? In de kerk. Ja, maar… wat is de kerk? Een belangrijke vraag, want hier lopen in het christendom de wegen uiteen. En dat is van beslissende invloed op de vraag wat de verkondiging van het Woord inhoudt. Onze Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt in artikel 27 dat ‘de katholieke kerk een heilige vergadering is van de ware gelovigen die al hun heil verwachten van Jezus Christus gewassen door Zijn bloed, geheiligd en verzegeld door de Heilige Geest.’ Een katholieke vergadering van gelovigen dus. Dat wil zeggen: heel de geschiedenis van de mensheid is die kerk er al geweest en eeuwig zal zij blijven, want Christus is haar eeuwige Koning.

Deze vergadering heeft ook een kenmerkend onderscheidingsteken. Daaraan kunnen de mensen zien dat je bij deze kerk hoort (art. 34 NGB). Vroeger, in het Oude Verbond, was dat de besnijdenis van de mannen en de jongens; in het oude Israël. Met Christus’ komst is in het Nieuwe Verbond de doop ingesteld. Nu worden de leden van de kerk gedoopt. Zo worden zij van alle andere volken en vreemde godsdiensten afgezonderd. De kerk is, je hoort het goed, een vólk. Daarin verschillen Oude en Nieuwe Verbond niet van elkaar. God is niet veranderd en daarom horen ook de kinderen van de gelovigen nog steeds bij Gods verbond en Zijn gemeente. Gods beloften zijn niet alleen voor volwassenen. De kinderen van de gelovigen worden net als hun ouders, van de kinderen van de ongelovigen onderscheiden en bij de christelijke kerk ingelijfd (zondag 27, antw. 74 HC).
Dat is, kortom, de kerk. Ze is heilig, want de HERE heeft haar afgezonderd van de wereld van het ongeloof. Ze is één, want ze weet zich met hart en wil samengevoegd en verenigd in eenzelfde Geest, door de kracht van het christelijke geloof. Ze is apostolisch, want ze wil alleen maar bouwen op wat apostelen en profeten haar vóórzeiden en voorschrijven. De kerk is tenslotte katholiek, want ze weet zich verbonden met de kerk van vroeger en met allen in de wereld vandaag die de Here Jezus met hart en mond en handen liefhebben.

Deze kerk is niet onzichtbaar. Ze heeft kenmerken waaraan je haar herkent in deze wereld: de zuivere prediking van het evangelie, de zuivere bediening van de sacramenten met de kerkelijke tucht. Niet onzichtbaar de kerk, wél onoverzienbaar. Wij aardse mensen kunnen de kerk niet overzien. Zelfs onder Achab waren er nog zevenduizend die hun knieën voor Baäl niet hadden gebogen. In deze onoverzienbare en toch overal zichtbare kerk wordt Gods Woord bediend.

 

Aan wie Gods verzoening bediend wordt

Aan wíe wordt Gods verzoenende Woord bediend? Aan de gelovigen die in kerk zitten. Ja, maar… wat zijn dat voor mensen? Een belangrijke vraag, want hier lopen in het christendom eveneens de wegen uiteen. En dat is evenzeer van beslissende invloed op de vraag wat de verkondiging van het Woord in houdt. Art. 29 beschrijft de christengelovigen als volgt: ‘Ze zijn te kennen aan het geloof en hieraan dat zij, na de enige Heiland Christus aangenomen te hebben, de zonde ontvluchten en de gerechtigheid najagen, de ware God en hun naaste liefhebben, niet naar rechts of naar links afwijken en hun oude mens met zijn werken kruisigen. Dat wil echter niet zeggen dat er geen grote zwakheid meer in hen zou zijn, maar door de Geest strijden zij daar elke dag tegen, hun leven lang. Zij nemen voortdurend hun toevlucht tot het bloed, de dood, het lijden en de gehoorzaamheid van de Here Jezus, in wij zij vergeving van hun zonden hebben door het geloof in Hem.’

We horen hier een definitie van wat een christengelovige voor iemand is. Een definitie die rechtstreeks uit de Reformatie stamt. Hij kan aangevuld worden vanuit andere belijdenisgeschriften die in de traditie van de Reformatie staan. Heel kort samengevat is het het zogenaamde simul justus ac peccator. Dat wil zeggen: we zijn tegelijk rechtvaardige én zondaar of goddeloze; heel ons aardse leven lang. Gods genade is zo groot dat Hij de goddeloze vrijspreekt. Hij verklaart mensen rechtvaardig die goddeloos zíjn.

Hier zit een belangrijk meningsverschil onder christenen dat ook in onze kerken doorwerkt. Het speelde al in de tijd van de Reformatie. Het gaat hierom: Wat ís gerechtvaardigd zijn door het geloof? Zowel de betekenis van ‘gerechtvaardigd zijn’ als van ‘door het geloof’ staan daarbij ter discussie.

Vraag 1: Als God mij rechtvaardigt om Christus’ wil, máákt Hij mij dan nu rechtvaardig (dat is volmaakt) of verkláárt Hij mij nu rechtvaardig? Als Hij mij rechtvaardig máákt, kan ik daarna niet meer zondigen. Dan ben ik daarna ook geen zondaar meer, dan ben ik voor altijd een rechtvaardige. Dan ben ik zeker geen goddeloze meer. Verkláárt God mij rechtvaardig, dan blijf ik zondaar. Hij verklaart mij nu volmaakt; niet meer en niet minder. Wórd ik dan nooit volmaakt? Jawel, ná dit aardse bestaan. Je kunt het ook zo zeggen: de rechtvaardigheid die Christus verdiend heeft en die de HERE mij geeft, wordt die míjn bezít of blijft die van Christus? Als ze mijn bezit is geworden, dan is ze voor altijd van míj en kan ik haar niet meer kwijtraken: in één keer ál mijn zonden vergeven. Als ze niet mijn bezit is geworden, dan blijft ze van Christus. Dan moet ik er steeds weer, tot aan mijn laatste snik op aarde, bij Hem om bedelen of ik opnieuw vergeving van mijn zonden mag ontvangen. Dáár zit het verschil in beide opvattingen.

Vraag 2: Wat is dan ‘door het geloof’? Is tot geloof komen een eenmalige gebeurtenis waar ik steeds weer op terug kan vallen? Of is het een proces van vallen en opstaan? Bijna, alsof je telkens opnieuw tot geloof komt? Het is de reformatorische overtuiging dat het het laatste is. En dat dat in overeenstemming is met het getuigenis van de Heilige Schrift. Het kan zeker zo zijn dat je een moment in je leven kunt aanwijzen waarvan je zegt: ‘Toen kwam ik tot geloof!’ Toch is dat geen eis die aan iedere gelovige gesteld moet worden. Want het kan nooit bij dat ene moment blijven. Het leven voor Gods aangezicht gaat door. Geloven = vertrouwen, en dat is een levenslang leerproces. Het is dus de reformatorische opvatting dat het zo met de gelovigen in de kerk gesteld is. Het is aan deze mensen aan wie Gods verzoening bediend wordt.

 

Wat er bediend wordt

De indruk kan ontstaan dat het geloof dus wel heel belangrijk is. Dat is ook zo, want een van de reformatorische gezegden luidt immers sola fide (door het geloof alleen). Toch staat dit sola fide wel in een eigen contekst: die van de goede werken. Je kunt je gerechtigheid niet verwerven door goed je best te doen. Je mag wel Christus’ gerechtigheid in ontvangst nemen door je vertrouwen op Hem te stellen en Hem erom te vragen.

Toch is de kern van het christelijk geloof niet dát je gelooft, maar wát je gelooft. Het gaat niet om ons geloof. Het gaat om Wie wij geloven. Op Wie stel je je vertrouwen? De christelijke kerk stelt haar vertrouwen op haar drieënige God en Here. Hij openbaart Zich in de schepping en onderhouding van de wereld, maar meer en duidelijker nog in Zijn Heilige Schrift. Het sola fide kwam in de Reformatie op uit het sola Scriptura (alleen de Schrift). Zo ontdekten de reformatoren dat en hoe de Almachtige, de Vader van Jezus Christus, omgang zoekt met Zijn volk op aarde. Psalm 103:5 in de oude berijming: Hij is het, die ons Zijne vriendschap biedt.Hij handelt nooit met ons naar onze zonden; Hoe zwaar, hoe lang wij ook Zijn wetten schonden, Hij straft ons, maar naar onze zonden niet …

Men ontdekte weer de aard en het karakter van het geschreven Woord van God: ‘Het is de Eeuwige!’ Hij die is en die was en die komt, Híj is het die spréékt!’ De Heilige Schrift? Daaruit moet gepreekt worden in de kerk; aan jong en oud! In openbare erediensten! Wat? Dat wat God belooft. Dat moet gepreekt worden, want dat is precies, zo wisten de reformatoren, wat de mensen nodig hebben. Wat is immers de situatie van de mensheid van alle tijden en op alle plaatsen? Onze situatie is dat we onderweg zijn van den beginne naar de dag van het oordeel waarop God levenden en doden zal oordelen. Wie kan dan bestaan? ‘O, hoe krijg ik toch vóór die tijd een genadig God?’

Let op! Er is hoop! Want er is het evangelie van Jezus Christus en Die gekruisigd! Zijn betaling is genoeg voor de zonden van de héle mensheid! En je hoeft niet rijk te zijn of braaf! En je hoeft niet heel erg je best te doen of keihard te werken! Nee! Je mag Christus vertrouwen! Gratis! Zijn verdienste is het dat God jou vergeving van zonden en eeuwig leven belooft! Zo maar! Geloof dat nou maar. Hier, pak aan! God is genadig! Dat is de kern van Gods beloften, zoals ook onze catechismus in zondag 25 die noemt: vergeving van zonden en eeuwig leven.

Daar kan wel méér over gezegd worden. In de Reformatie kwam men tot het diepe en rijke inzicht dat het wanneer je spreekt over Gods beloften werkelijk om meer gaat dan alleen de begrippenparen vergeving van zonden en eeuwig leven. Het gaat om Gods vriendschap die Hij zoekt. Het verbond dat Hij is aangegaan met Zijn volk. Zijn omgang die Hij Zijn kinderen niet wil onthouden. Dat geduldige, liefdevolle handelen van de HERE met ons opgetekend in de Heilige Schrift is één grote belofte! Dat Hij Adam ging zoeken en ging roepen was veelbelovend! Hoe mooi zegt art. 17 NGB het: ‘Wij geloven dat onze goede God, toen Hij zag dat de mens zich zo in de lichamelijke en geestelijke dood gestort had en zich volkomen rampzalig had gemaakt, hem in Zijn wonderbare wijsheid en goedheid Zelf is gaan zoeken, toen hij bevend voor Hem vluchtte. God heeft hem getroost met de belofte hem Zijn Zoon te geven, die geboren zou worden uit een vrouw, om de kop van de slang te vermorzelen en de mens voor eeuwig gelukkig te maken.

Zo is de Heilige Schrift vol van Gods grote daden onder Zijn volk en talrijk zijn Zijn uitreddingen van Zijn kinderen! De Schrift is een rijke goudmijn waaruit overvloedig Gods beloften opgediept en bepreekt kunnen worden! Dat hebben ze dan ook gedaan de mannen van de Reformatie. Luther, Zwingli, Bucer, Bullinger, Calvijn en al die anderen ze preekten, preekten en preekten uit het rijke Woord van God. En dat Woord blijft tot in eeuwigheid! Dus is er geen enkele reden voor welke predikant ook omdat ook vandaag niet te doen!

 

Hoe Gods verzoening bediend wordt

Er wordt heel wat afgepreekt in de wereld en dat op uiteenlopende manieren. Ik hoop dat uit het bovenstaande duidelijk is geworden dat hoe een prediker kijkt naar de kerk en naar zijn kerkgangers bepalend is voor hoe hij tot zijn hoorders preekt. Wijlen prof. C. Trimp maakte eens in het toen nog bestaande weekblad De Reformatie een driedeling. De preek, zo stelde hij, kan in de toonsoort toespraak, inspraak of aanspraak ten gehore worden gebracht.

Als kerkgangers worden toegesproken, dan is er sprake van een toespraak. Het is een rede waarbij vanuit de Schrift een tekstgedeelte wordt beschouwd, uitgelegd en besproken. De mensen krijgen allerlei wetenswaardigheden te horen. Er kunnen ook stichtelijke opmerkingen worden gemaakt die hun ter overweging wordt meegegeven. Achtergrond van deze prediking kan het gebrek aan zicht op het aanwezige geloof van de aanwezigen zijn. Duidelijk is dat er bij een dergelijke toespraak geen verzoening bediend wordt. In het beste geval blijft het bij een beschouwing en beschrijving daarvan.

Als er bij een preek sprake is van inspraak dan moeten we niet denken aan een interactieve kerkdienst. Trimp bedoelde met de term inspraak dat daarin alle aandacht uitgaat naar de zielenroerselen van de hoorders die al tot geloof zijn gekomen. De prediker neemt zijn uitgangspunt in het geloofsleven van mensen in de Bijbel en van de ware gelovigen in de kerk. Het gaat om hen die kunnen spreken over Gods bijzondere gangen in hun leven of over hoe Jezus in hun leven gekomen is. Daar weet de prediker over mee te praten en hij zal ook zijn eigen bevindingen inbrengen. Hij zal gevoelige snaren proberen te raken en ook psychologiseren. De hoorders die dit alles nog niet kennen moeten in het naar voren gebrachte een aansporing vinden om ook zelf zover te komen. Criterium bij deze prediking is kortom het geloof van een aantal aanwezigen. Ook in dit soort prediking wordt Gods verzoening niet werkelijk bediend. In deze opvatting heeft Gods werk immers al plaatsgevonden. Wat valt er dan nog te bedienen? Er wordt vooral beschreven wat er in het hart van een christen omgaat of om moet gaan.

De derde toonsoort is die van de aanspraak. Ook bij die term kan er een misverstand optreden. Je kunt je soms aangesproken voelen door een preek en dan zeg je dat het een aansprekende preek was. Toch is dat niet hetzelfde als een preek die in het teken staat van de aanspraak. Bij deze prediking is het uitgangspunt dat de kerkgangers samen de gemeente van Christus vormen. Volwassenen en kinderen samen zijn de gedoopte gemeente met wie God Zijn verbond heeft gesloten. Anders dan bij de toespraak of de inspraak is bij deze vorm van prediking het criterium niet het geloof of ongeloof van de aanwezigen. Uitgangspunt is dat Gods beloften in hun doop aan de gemeenteleden zijn betekend en verzegeld. De preek heeft dan ook als oogmerk ieder gemeentelid moed in te spreken met de verzekering dat Gods beloften echt ook voor hen zijn, ze aan te sporen ze vol vertrouwen aan te nemen en waar nodig te vermanen uit deze beloften van hun God en Heiland te blijven leven. In zijn zuivere vorm is dit echte bediening van Gods verzoening.

Het zal duidelijk zijn, broeders en zusters, dat achter deze diverse gemeentebeschouwingen veel theologie schuilt. Elke gemeentebeschouwing staat of valt niet alleen met haar visie op kerk en kerkleden, maar daarnaast met haar visie op het verbond en op de uitverkiezing. Ik hoop dat u iets weet over de verschillende opvattingen in de gereformeerde gezindte met betrekking tot dit onderwerp, want ik wil daar in deze lezing niet teveel bij stil staan. Wel zeg ik er dit over.

De Christelijke Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt hebben tientallen jaren met elkaar over de juiste prediking in de kerk gesproken. Beide kerken hebben historisch gezien hun punt. De christelijke gereformeerden verwachten meer aandacht in de vrijgemaakte prediking voor toeëigening van het heil. Zij benadrukken terecht dat Gods beloften niet hetzelfde zijn als de vervulling daarvan. Er moet een wég afgelegd worden van het ontvangen van de belofte naar de vervulling ervan. Het beloofde heil moet je eigen worden. De vrijgemaakten van hun kant benadrukken sterk de absolute betrouwbaarheid van de belofte van het heil. Sámen zijn ze waar, want er zijn nu eenmaal tweeërlei kinderen des verbonds, zoals wij allen weten. Niet ieder die gedoopt is komt tot belijdenis van zijn geloof in Gods beloften of blijft staan voor zijn eens gedane belijdenis. Gods beloften en de vervulling ervan vallen dus niet samen.

Toch heeft deze wetenschap, naar mijn indruk, veel van onze vrijgemaakte prediking de laatste tientallen jaren niet werkelijk positief beïnvloed. In tegendeel, veel prediking lijkt steeds meer uit te gaan van een gemeente met alleen maar gelóvigen. De indruk kan zelfs gewekt worden dat wij als gelovigen gebóren worden. De gemeente, jong en oud, wordt nog wel áángesproken, maar op een manier alsof iedereen gelooft. Als dat het uitgangspunt wordt, dan is het gevolg dat het gemeenteleven ‘natuurlijk’ tegenvalt. Hoe kan dat toch, wordt dan de vraag. Veel prediking blijft volgens mij nu dan ook steken in moralistische oproepen tot christelijke deugdzaamheid in het voetspoor van Jezus. De toeëigening van het heil is een gepasseerd station geworden.

Maar als het heil dat de Here Jezus verdiend heeft niet meer toegeëigend hoeft te worden, als alles toch in kannen en kruiken is, waarvoor zitten we dan nog in de kerk elke zondag? Waarom zou je dan zelfs nog twéé keer naar de kerk gaan? Wat overblijft zijn evangelisatie- en diaconale activiteiten en diensten met allerlei origineel bedachte onderdelen met tussendoor preken met therapeutische beschouwingen. En… omdat iedereen in de kerk al geloofd, mag ook van een ieder inzet verwacht worden… Er is daarom ook veel ongeduld over die trage gemeenteleden die niets willen, de kerk binnengeslopen. Dit werkt niet. Het blijkt steeds meer. Dat was ook wel te verwachten, want als het hart uit de prediking verdwijnt, gaat de kerk vegeteren, omdat ze niet gevoed wordt. Wat is dan haar toekomst?

 

Door wie wordt Gods verzoening bediend?

In de kerk wordt dus gepreekt. De visie op wat een preek is, bepaalt ook wíe er dan mag preken. Er zijn veel christelijke groeperingen waar de ambten, zoals wij die vanouds kennen, ontbreken. Criterium is in deze kringen vooral dat je als gelovige een verhaal hebt dat de moeite van het vertellen waard is en natuurlijk gaat dan ook de Bijbel open. En dat kan heel grondig gebeuren. Toch is feitelijk dan de waarde van het geloof van een christen met zijn godvruchtige leven het criterium voor zijn publieke optreden. Calvijn zegt in zijn Institutie (IV, 15-16) bij wijze van voorbeeld dat de waarde van een brief niet wordt bepaald door degene die hem komt brengen, maar door degene die hem geschreven heeft. Als we dit voorbeeld hier toepassen dan kunnen we stellen dat het niet de waardigheid van een persoon is die bepaalt of hij in samenkomsten van een gemeente mag spreken of preken. Om in het beeld van de brief te blijven: het is de schrijver van de brief die de boodschap bepaalt.
Onze apostelen maken ons in de Heilige Schrift duidelijk dat de christelijke gemeente een gemeente is met ambtsdragers. En we hoorden van de apostel Paulus dat het onze Here Jezus Christus Zelf is die vanuit de hemel Zijn gemeente met inschakeling van ambtsdragers verzorgt. De kerk kan niet zonder. Het geheel van ambtsdragers wordt wel de ambtelijke dienst genoemd of aangeduid met het mooie woord ministerium. Door het ministerium zorgt onze Heiland en Herder vanuit de hemel ervoor dat de verzorging van Zijn kudde op aarde door kan blijven gaan en niet hapert.

Het gezag van de ambtelijke dienst, het gezag dus van predikanten en ouderlingen, wordt niet bepaald door de persoon van de ambtsdrager. Ik kom terug op dat citaat van Calvijn in het begin. Het gezag van de prediking, het gezag ook van de bediening van Gods verzoening, heeft de Heilige Geest gegeven niet aan de predikant, maar aan het Woord waarvan de bediening aan hem is toevertrouwd. Laten de predikanten bedenken dat hun preken alleen gezag hebben en dus geestelijke uitwerking, als zij Gods Woord onverkort bedienen, zoals de Christus dat wil.

Als het waar is dat wij steeds weer bij de Here Jezus in de hemel moeten bedelen om de vervulling van de belofte van vergeving van zonden, dan kunnen wij niet zonder deze permanente ambtelijke dienst. Dan kunnen wij niet zonder de prediking met als kern dat Christus’ verzoening aan ons bediend wordt; elke zondag weer. Het is echt waar: uw zonden zijn u door God werkelijk vergeving om de verdienste van Christus telkens wanneer u in vertrouwen de belofte van het evangelie aanneemt. Maar voor hen die in zonden leven moet de waarschuwing uitgaan dat het even waar is dat hún zonden hen níet vergeven zijn en dat Gods toorn op hen blijft, zolang zij zich niet bekeren.

Moet dat elke zondag op deze manier met deze woorden? Woordelijk niet, maar zakelijk gesproken, toch echt wel. Aan elke preek moet je je ergens kunnen optrekken aan onze trouwe God en Vader, aan zijn goedheid en genade. Wekelijks moet het gaan over de Christus toen Hij op aarde was, maar evenzeer over Christus’ werk vanuit de hemel nú. En over wat Hij doet in ons leven. Laat het maar niet gaan over wat een christen doet met de Christus, want daar worden we meestal niet blij van. En het mag toch zeer regelmatig ook wel duidelijk worden verkondigd dat wie God verlaat smart op smart te vrezen heeft. Maar niet zonder het evangelie dat de HERE een God is die heel graag wil dat zondaren zich bekeren en leven.

 

Opnieuw: sursum corda!

Ik sluit af met opnieuw de Brief aan de Hebreeën waarin het werk van onze Heiland vanuit de hemel zo rijk beschreven wordt. De briefschrijver begon de Brief met dat God in de laatste dagen tot ons gesproken heeft door de Zoon. Omdat dat zo is, zo vervolgt hij in 2:1: Daarom moeten wij al onze aandacht richten op wat we gehoord hebben, dan zullen we niet uit de koers raken. Laten we dat doen. Onze aandacht richten op wat we gehoord hebben, zodat we niet uit de koers raken.

Het hoogtepunt van wat wij gehoord hebben, staat geschreven in Hebreeën 9:24. Daar lezen we: Want Christus is niet binnengegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is en dat een tegenbeeld is van het ware, maar in de hemel zélf, om nu voor het aangezicht van God te verschijnen voor óns… Het is hoofdstuk waarin de dienst en gebruiken in de tabernakel die Mozes bouwde naar het hemelse voorbeeld beschreven wordt. Bijzondere aandacht wordt dan gegeven aan het bloed van kalveren en bokken dat vermengd met water, scharlaken rode wol en hysop gesprenkeld wordt op het volk en het wetboek en op al de voorwerpen van de eredienst met daarbij de woorden van Mozes: ‘Dit is het bloed van het verbond dat God u bevolen heeft te houden.’

Calvijn zegt in zijn commentaar op deze verzen, dat deze besprenkeling door Mozes een afbeelding is geweest van wat in de kerkdiensten onder de ware prediking gebeurt. Hij zegt dan:
‘Deze plaats vermaant ons dat al Gods beloften ons pas dan van nut zijn als de bevestiging door het bloed van Jezus Christus daarbij komt. Want de heilige Paulus betuigt dat al Gods beloften ja en amen in Christus zijn. Dat gebeurt als zijn bloed als een zegel in onze harten gedrukt is. En ook als wij niet alleen God horen spreken, maar ook Christus zien, terwijl Hij Zichzelf aanbiedt als een onderpand van de dingen, die in de Schrift gezegd zijn. Bedachten wij maar vaker, dat alles wat wij lezen niet zozeer met inkt geschreven is, maar met het bloed van Gods Zoon. Stonden we er maar meer bij stil dat als het Evangelie wordt gepreekt, het heilige bloed met de stem afdrupt. Werkelijk, dan zouden wij veel ijveriger zijn en aan Gods woorden meer eerbied tonen …

Broeders en zusters, laten we deze woorden ter harte nemen. En ze elkaar voorhouden als gemeenteleden en als ambtsdragers, en als dienaren van het goddelijk Woord in het bijzonder.

Ik dank u voor uw aandacht.

J.W. Veltkamp