In deze leeswijzer wijzen we op bijdragen die elders verschenen zijn en geven we kort een aanduiding van het belang. We gebruiken daarbij de internetlink van de website waarnaar we verwijzen. We kiezen – in grote lijnen – een chronologische volgorde: de meest recente stukken bovenaan.


Onderscheid in de gemeente

In De Bazuin van december 2022 schrijft ds. C. Koster over het onderscheid maken bij preken voor de christelijke gemeente. Hij merkt op dat de Heere ons in de Bijbel leert om de gemeente te zien als heilige vergadering van de ware gelovige, art. 27 NGB, en dat zij die bij de kerk horen te kennen zijn aan de kenmerken van de christenen, art. 29 NGB. Hij merkt dan op dat je daarbij niet de conclusie kunt trekken dat alle kerkleden gelovige gemeenteleden zijn. Er is onderscheid. Hij staat eerst stil bij de plek van kinderen van gelovige ouders: zij horen bij Gods verbond maar worden niet geboren als gelovigen. Wedergeboorte is nodig. In de gemeente kunnen er ook huichelaars zijn, zoals hetzelfde art. 29 van de NGB aangeeft. Er is onderscheid tussen enerzijds gemeenteleden die zich door hun leer of leven als ongelovigen of goddelozen laten kennen en anderzijds huichelaars, zij die zich niet van harte tot God bekeren. Koster wijst op ons zondige menselijke hart, waar ieder kerklid last van heeft. Je kunt denken dat je geen bekering nodig hebt. Maar ook bij hen die wel geloven is er allerlei onderscheid: je kunt een tijd in zonde leven, zoals David. Je kunt in diepe zonden vallen door de listen van de satan en ons eigen arglistige hart; je kunt worden meegesleept (Dordtse Leerregels hoofdstuk 5, art. 4). Dan wek je Gods toorn op … De Dordtse Leerregels wijzen ook op verschil in het verzekerd zijn van de uitverkiezing.

Koster geeft aan dat het, bij al zulke verschillen, belangrijk is de gemeente als geheel als gelovige gemeente te blijven zien en evengoed onderscheid te maken bij de prediking. Anders kan er zomaar sprake zijn van automatisme waardoor je ervan uitgaat dat alle gemeenteleden ook daadwerkelijk gered zijn en elk gedoopt kind daadwerkelijk uitverkoren is. “Dan worden de geestelijke gesprekken vlak. Dan wordt het jaarlijkse huisbezoek een gezellig jaarlijks moment van bijpraten. En niet van een doorspreken en aanspreken vanuit de Bijbel. Dan wordt er niet meer kritisch doorgevraagd als dat nodig is. Dan wordt de prediking vlak. (…) De prediking is dan niet meer bediening van de sleutels van Gods Koninkrijk. Niet meer verkondiging met bevel van geloof en bekering. Niet meer vermaan van zonde, dreiging van Gods toorn en wraak. En dan missen de koorden van de liefde, waarmee God onze harten wil trekken om uit het oordeel te vluchten tot Jezus Christus.”
Dit artikel kunt u hier lezen.


Bijbels (s)preken?

Preken is een concreet gerichte aanspraak die te maken heeft met de gelezen Bijbeltekst.
In Nader Bekeken van juli/augustus 2019 stelt dr. P. Boonstra de vraag aan de orde, wanneer sprake is van een aanspraak die de Bijbel recht doet, zodat je kunt zeggen dat de preek Bijbels is.
Hij stelt ook de vraag wie uitmaakt wat Bijbels is. In onze tijd lopen de antwoorden op die vraag sterk uiteen, zelfs zo sterk, dat velen zeggen dat het, wat die vraag betreft, uiteindelijk om meningen gaat.
Boonstra houdt vast aan de mogelijkheid Bijbels te (s)preken en gebruikt daarvoor een voorbeeld van hedendaags redeneren, die ook de discussies over hermeneutiek raakt. Een voorbeeld dat aangeeft, hoe instructies uit de Bijbel van hun geldingskracht worden ontdaan, door te stellen dat de Geest anticipeert op het Koninkrijk van God.
Het hele artikel is hier te lezen.


Preken over zonde

Prof. J.W. Maris stelt in Nader Bekeken van november 2016 de vraag of de zonde wel een thema is waar over gepreekt kan worden. Maris gaat in op de verhouding van Gods liefde en Gods gerechtigheid. Die gerechtigheid brengt bevrijding teweeg. Maar Gods gerechtigheid weet ook van straf en van oordeel. De heilige God verdraagt de zonde niet, en daarom wil Hij de zonde ook niet ongestraft laten. ‘Wie alleen van de mildheid van Gods genade zou willen horen – los van de menselijke schuld – vergeet in welke werkelijkheid God is binnengekomen met genade en liefde.’ In de bijbelgedeelten die Maris bij dit alles aanhaalt gaat het over samenhang in schuld in de geslachten of binnen Gods volk. Maris wijst op het collectieve aspect van Gods bemoeienis met de mens en merkt op dat die onlosmakelijk vastzit aan de individuele verantwoordelijkheid van ieder mens. ‘Dat wordt nog duidelijker wanneer we beseffen hoe de kerk van Christus ook verbondsgemeente is. (…) Dat de kerk volk van God is, lichaam van Christus en tempel van de Heilige Geest, heeft een indrukwekkende historische dimensie.’ Maris merkt op dat de kerk van Christus de realiteit van zijn lichaam is en tegelijk de realiteit van mensen die in Hem geloven mogen, maar ook nog zondaar zijn. Het Woord is daarop afgestemd. ‘Het spreekt over de noodzaak van fundamentele bekering of wedergeboorte die nodig is en het spreekt niet minder over de strijd tegen de zonde die ook in het leven van een wedergeboren mens nog nodig is. Natuurlijk zal in de preek deze realiteit van de gemeente mét de appelerende toonzetting van het Woord van God voortdurend moeten meeklinken. Preken is daarom steeds op inidividuele mensen afgestemd. Een preek is geen referaat over een tekst, het is spreken tot de gemeente in haar grote individuele veelzijdigheid. Troost, vermaning, onderwijs en bemoediging zijn op die verscheidenheid afgestemd. Ondenkbaar dat de zonde, en de noodzakelijk kennis van het zondaar-zijn daar niet in klinken zullen.’ Maris werkt dit alles nog verder uit door vanuit de bijbel aan te tonen dat kinderen van het verbond verloren kunnen gaan en door te wijzen op de werken van het vlees en op de vrucht van de Geest. Het artikel kunt u lezen op p. 306–309.


Prediking: genadige aanspraak én tegenspraak

In Nader Bekeken van maart 2016 geeft ds. P.L. Storm in een persrevue een aantal passages weer uit een artikel van ds. A.J. Mensink in De Waarheidsvriend van 15 januari 2016. Een onderdeel daarvan gaat over voorspelbare prediking: ‘Er wordt in de gemeente te veel geklaagd over voorspelbare prediking. Over prediking waarin het niet echt vonkt en schuurt. Over prediking waarin we niet pal voor het aangezicht van de Heere gebracht worden. Preken die te ‘netjes’ zijn, te afgepast, te kloppend. Hoewel ook het horen van een preek een levenslang leerproces is en klachten over de prediking echt niet altijd terecht en terzake zijn, ligt hier wel een belangrijke vraag. Is onze prediking echt een ontvouwing van het Woord Gods, ontmoeting met de levende en sprekende God, en gaat zij echt in óp en ín onze werkelijkheid? Wordt de gemeente met al haar noden en zonden, met al haar gelegenheden en ongelegenheden voor het aangezicht van God geplaatst, en draait de sleutel van het Koninkrijk dan beide kanten op: open en dicht?’ Dit artikel staat op p. 96–98.


Nieuw exemplarisme

In Nader Bekeken, maart 2015 schreef ds. J. Wesseling een Kroniek onder deze titel. Hij grijpt terug op wat hij destijds leerde in zijn predikantenopleiding over exemplarische prediking. Wesseling haalt voor de beoordeling daarvan het één en ander aan van prof. B. Holwerda: 1) de heilsgeschiedenis wordt in die opvatting als illustratief voorgesteld, 2) ze dient vooral als voorbeeld van toen voor de mensen van nu waarbij bijbelse geschiedenis fragmentarisch benaderd alsof gebeurtenissen op zichzelf staan verplicht; 3) teksten worden vaak atomistisch benaderd, los van het grote geheel. Wesseling herinnert eraan dat decennialang de prediking in de vrijgemaakte kerken gestempeld is door de heilshistorische methode. Hij heeft de indruk dat in toenemende mate exemplarische prediking voorkomt: ‘teksten worden één-op-één toegepast zonder de heilshistorische setting te verdisconteren, zonder de afstand in tijd te honoreren. Hij wijst erop dat de laatste tijd discipelschap volop in de schijnwerpers staat, waarbij het woord discipel zomaar vooral wordt toegepast op je praktisch christen zijn. De focus richt zich op doen. ‘Niet de leer, maar aan de slag voor de Heer’. Het gaat Wesseling erom dat het tekstgebruik daarbij te kort door de bocht is. Wesseling noemt meer voorbeelden van een exemplarische stijl van schrijven en wijst op het gevaar dat teksten volledig uit zijn verband worden gerukt.’Teksten, gebeurtenissen, geschiedenissen worden een-op-een toegepast op ons bestaan hier en nu. Door zo’n snelle en directe toepassing negeer je het (vaak enorme) verschil in tijd, situatie en cultuur (…). het probleem daarbij is dat je doet alsof Gods verbinding met onze geschiedenis te allen tijde dezelfde uitwerking en concrete vormgeving moet krijgen. Ons concrete mens-zijn kan zomaar genegeerd worden. En wanneer het om de unieke persoon van Jezus gaat, kan ook zomaar zijn unieke persoonlijkheid miskend worden.’ Dit artikel kunt u vinden op p. 69–71.


Nieuw activisme

In Nader Bekeken, maart 2015 schreef ds. J. Wesseling een Kroniek onder deze titel. Het is een vervolg op ‘Nieuw exemplarisme’. Wesseling schrijft ; Daarbij zie ik ook langzaam maar zeker een verschuiving van vertrouwd zijn met het Woord naar christen zijn met de daad, van verzoening door Jezus Christus naar actief christen-zijn in deze wereld (…) het lijkt allemaal haalbaar en maakbaar. (…) Gaandeweg zie je minder aandacht komen voor Jezus als onze Middelaar. Jezus komt vooral als koning en voorbeeld in de schijnwerper te staan. Onze zonde is grotendeels verleden tijd, verzoening met God wordt zomaar een gepasseerd station, de gehoorzaamheid van Jezus in onze plaats een onderbelicht aspect en zijn noodzakelijke volmaaktheid vanwege onze voortdurende zonde raakt buiten beeld.’ Wesseling proeft een nieuw idealisme dat soms bijna normatieve trekken kan krijgen. Wesseling ziet als gevaar dat de diepe rust verdwijnt die er is door de gehoorzaamheid.Jezus die ons toegerekend wordt en dat het karakter van wat genade ten diepste is verandert. Het verdwijnt langzaam maar zeker. Het artikel kunt u lezen op p. 71-72.


Nieuw wetticisme

In Nader Bekeken, maart 2015 schreef ds. J. Wesseling een Kroniek onder deze titel. Het is een vervolg op ‘Nieuw exemplarisme’ en ‘Nieuw activisme’. Wesseling ziet nog een diepere laag. Hij constateert dat het nieuwe heilige moeten gepaard kan gaan met een positieve kijk op de mens. ‘De verzoening is op Golgotha al ‘geregeld’, voor de zonden is betaald, je mag er zijn zoals je bent. Wij moeten het verschil maken.’ Wesseling zet daartegenover dat het ten diepste gaat om de vraag in hoeverre de zonde nog huishoudt in ons leven en wat de impact daarvan is in het leven van elke dag. ‘Een exemplarisch gebruik van de Bijbel, een fragmentarisch tekstgebruik, een nieuw heilig moeten, alles bij elkaar genomen kan daar een kijk op de mens aan ten grondslag liggen waarbij het mensbeeld positief kleurt en de impact van zonde en genade gerelativeerd wordt. (…) Uiteindelijk maakt het vooral onrustig. Bij tientallen, soms honderden voorbeelden schiet je ergens altijd tekort.’ Wesseling pleit ervoor de voorbeelden en aansporingen in de Bijbel op hun plaats te laten staan, in het kader van de heilsgeschiedenis. In voorbeeldpersonen lichten niet hun geloof, bekering, aanvechting, volharding en daadkracht op, maar de genade en Geestkracht van God. U kunt dit artikel lezen op p. 72–74.


(S)preken over Gods toorn

Prof. A. Baars gaat in Nader Bekeken van september 2014 in op het preken over Gods toorn. Hij wijst erop dat door de doorgaande secularisering postmoderne mensen steeds meer twijfels hebben bij de ‘grote verhalen’ van de christelijke traditie. De laatste tientallen jaren worden belangrijke bijbelse noties steeds meer onverstaanbaar, zoals de notie van Gods toorn. Baars ziet een samenhang met een veranderd mensbeeld. Zonde als onze menselijke schuld voor God is onder brede lagen van de bevolking uit beeld geraakt. Volgens hem werken ook veranderende visies op Persoon en werk van Christus mee aan dit proces. Tegenover het klassiek gereformeerde geloof waarin Christus in Zijn lijden en sterven de toorn van God tegen de zonde van het hele menselijk geslacht heeft gedragen, wil een groot aantal christenen niet meer weten van wat schamper een ‘zondeboktheologie’ wordt genoemd. ‘Men ziet het lijden van Christus – bijvoorbeeld – veel meer als teken dat God solidair is met de lijdende, door angst gekwelde en door zinloosheid bedreigde mens’. Volgens Baars ontstaat daarmee een soort ‘goedkope’ genade, waardoor het bijbels gehalte van wat genade is, verschrompelt in ons leven. Wat de prediking betreft wijst hij erop dat het hele Woord van God aan bod moet komen, ook de realiteit van Gods toorn over hen die het evangelie verwerpen. Met een citaat sluit hij aan bij de woorden van C. Trimp in zijn boek Klank en weerklank: ‘Verschraalt dus de prediking van Gods toorn, oordeel en gericht, dan zal de vreze des Heren uit het leven wijken en de godsvrucht vervlakken. Dan horen wij nog wel van ‘zonde’, maar wij strepen haar weg tegen de ‘genade’ en gaan op de oude voet verder. Deze prediking kan niemand meer verontrusten en zegt het oordeel niemand aan. Zij heeft het niveau verloren waarop zij in Zondag 31 van de Catechismus is gezet.’ Het artikel kunt u lezen op p. 233–236.


Heilzame prediking

In Weerklank van juni 2014 schreef ds. L. Heres over de vraag wat heilzame preken zijn. Hij gaat daarbij in op de onderscheiding tussen heilshistorisch en bevindelijk. Heres betoogt dat we in plaats van het verschil tussen die twee ook de invalshoek kunnen nemen vanuit de vraag op welke manier Christus wordt verkondigd. Is het voldoende het heil in Hem uit te stallen of moet er ook aandacht zijn voor de toe-eigening door de Heilige Geest. Hij merkt op dat er niet moet worden gepreekt zonder dat er een appèl op het hart van de gemeente wordt gedaan. Het is nodig dat je in de prediking gedrongen wordt je te bekeren en je heil bij Christus te zoeken. Zonder dat wordt een valse gerustheid in de hand gewerkt. Heres gaat ook in op het onderscheid tussen verbondsmatige en onderscheidenlijke prediking. Hij merkt op dat verbondsmatige prediking pastoraal moet zijn en dat in die zin verbondsmatige prediking ook onderscheidenlijke prediking is. Tenslotte stelt Heres dat de gemeente in de prediking niet kan zonder de leer van de apostelen en zo steeds meer onder de indruk moet komen van Gods grootheid en genade. Dan wordt er goede geestelijke leiding gegeven. Dit artikel kunt u vinden op p. 1–3.


Prediking en publieke kwijtschelding

Ds. W. Veltkamp gaat in Nader Bekeken van juli/augustus 2013 in op Zondag 31 van de Heidelbergse Catechismus, met name vraag & antwoord 84 over het ontsluiten en toesluiten van het hemels koninkrijk. De onderbouwing daarvoor begint bij het woord van de Here Jezus aan Petrus en de andere apostelen: ‘Wat jullie op aarde binden zal in de hemel gebonden zijn en wie jullie de zonden vergeven, die zijn ze vergeven. Vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven.’ Veltkamp wijst erop dat het nog steeds de apostolische kerk is die met haar apostolische prediking deze apostolische boodschap verkondigt. Hij stelt de vraag aan de orde hoe vaak de vrijspraak in Christus ons moet worden aangezegd of anders gezegd ‘komt er een moment in het aardse bestaan van de gelovigen dat ze de boodschap van vergeving en vrijspraak niet langer nodig hebben? (…) Nee dat moment in ons leven hier op aarde komt er niet. (…) Zondag 5: Wij maken de schuld nog elke dag groter. Zondag 44: God wil dat we onze zondige aard ons leven lang steeds meer leren kennen.’ Veltkamp geeft aan dat we goed moeten blijven onderscheiden: ‘Als de HERE gelovigen rechtvaardig verklaart, dan zijn zij op datzelfde ogenblik niet rechtvaardig of volmaakt geworden. De Here plaatst als wij tot geloof komen, niet een perfectiechip in ons. Dan zouden wij immers daarna zonder Hem ons leven zelfstandig kunnen voortzetten en automatisch alleen maar het goede doen. Opnieuw Zondag 44: ‘we moeten nog meer begeren de vergeving van zonden en de gerechtigheid in Christus te zoeken. En verder zonder ophouden ons inspannen en God bidden om de genade van de Heilige Geest om steeds meer naar het beeld van God vernieuwd te worden, totdat wij na dit leven het doel, namelijk de volmaaktheid krijgen zullen. De complete vervulling van de beloften van onze goede God ligt voor ons. ‘Veel heeft Hij al vervuld en dat geeft moed, maar het mooiste moet nog komen!’ Het artikel staat op p. 202–205.


Van melk en vaste spijs

Ds. A. Bas schrijft in Nader Bekeken van juni 2013 over het belang van en de reden voor wekelijkse catechismusprediking: prediking door onderwijs. De basis daarvoor ziet hij gelegen in de Bijbel zelf. Hij haalt passages uit Mattheüs aan over Jezus: “Hij trok rond in heel Galilea; Hij gaf er onderricht in de synagogen, verkondigde het goede nieuws van het koninkrijk en genas iedere ziekte en elke kwaal onder het volk.’ Lucas vertelt hoe de discipelen na de pinksterdag bezig waren: ‘Ze bleven dagelijks onderricht geven in de tempel of bij iemand thuis en gingen door met het verkondigen van het goede nieuws dat Jezus de messias is.’ Bas merkt op dat we verderop in het Nieuwe Testament herhaaldelijk ‘leraars’ tegenkomen en dat Paulus aan Timotheüs niet alleen de opdracht geeft om (de boodschap) te verkondigen, maar ook om onderricht te geven. Bas wijst er op dat doorgaans het onderwijzen volgt op het verkondigen. ‘Met name de brieven van de apostelen dragen het karakter van lering, onderwijs in de ‘gezonde leer’ (1 Tim. 1: 10 e.a.p.).’ De gemeente heeft vaste spijs nodig om zo haar kinderen te kunnen opvoeden en voorgaan en om blijvend de ambten te kunnen vervullen. ‘Maar vooral, en ten diepste: om als kinderen van God door zijn beloften getroost te kunnen leven en sterven.’ Hij stelt dat het juist daarom belangrijk is om als kerk te blijven onderwijzen en juist ook naar broeders en zusters, die wegblijven uit de leerdienst (meestal de tweede dienst), duidelijk te maken hoeveel belang je daaraan hecht. ‘Ik bedoel, als er op een school gespijbeld wordt, is dat toch nog geen reden om de school maar te sluiten? Nee, daarvoor is haar onderwijs immers veel te belangrijk!’ Het artikel kunt u lezen op p. 171–174.


Pastoraal preken

Dr. A. N. Hendriks bespreekt in Nader Bekeken van april 2013 het boekje ‘Zondaars en bedelaars’ van prof. H.W. Maris. De ondertitel van dat boekje luidt: ‘Over de kerk, de gemeenteleden en de verkondiging van het Woord’. Hij merkt op dat aan de vrijgemaakt gereformeerden van christelijk-gereformeerde zijde in samensprekingen steeds weer is voorgehouden dat de preken ook daarin confessioneel moeten zijn dat ze het pastorale onderwijs van de Dordtse Leerregels verdisconteren. Hij wijst er op dat predikanten zo druk zijn met ‘groeien’ in het geloof en met ‘onze missionaire opdracht’ dat ze wellicht vergeten hoezeer onze hoorders er werkelijk aan toe kunnen zijn en geestelijke leiding nodig hebben in de strijd van het geloof. ‘Mogelijk hebben we – onder evangelische invloed – een te optimistisch beeld van de gemeente. Een bad in de Dordtse Leerregels kan ons dan weer met de voeten op de grond brengen.’ Hendriks merkt op dat we niet klaar zijn met de oproep: ‘geloof’, maar dat we ook echt het leven van het geloof ter sprake moeten brengen in zijn hoogten en diepten, met zijn twijfel en aanvechtingen, om werkelijk ‘hoeder van Gods kudde te zijn.’ Hij wijst op het belang van de dienst van de gebeden. ‘Wie bidt er nog op de preekstoel voor allen die niet verzekerd zijn van hun verkiezing, die het levend geloof niet zo bij zichzelf opmerken en die in het gelovig leven met de Here niet zo ver kunnen komen als zij wel willen? Pastoraal preken zal ook leiden tot werkelijk pastoraal bidden in de samenkomst van de gemeente. Bidden ook voor de kinderen dat zij ‘van boven’ geboren mogen worden (Joh. 3:3), dat de Heilige Geest vervult wat Hij bij hun doop beloofd heeft en dat Hij hun het voorrecht geeft om gelovige kinderen van God te worden (Joh. 1:12).’ In de rest van het artikel gaat Hendriks in discussie met Maris over de gevaren van verbondsautomatisme en over het beschouwen van de gemeente als verbondsgemeente. Dit artikel staat op p. 118–119.


Wat is preken?

Dr. A. N. Hendriks gaat in Nader Bekeken van november 2012 in op verontrusting over de prediking in de GKv. Hij signaleert een opvatting op prediking waarin de preek wordt beschouwd als een soort bijbellezing, een toespraak van een broeder die ervoor gestudeerd heeft om te laten zien wat de Schrift zegt. Hendriks stelt dat die opvatting niet deugt: ‘Preken is ambtelijk werk. De predikant staat als de ambtsdrager op de preekstoel, die geroepen is het Woord van God in het midden van de gemeente te verkondigen. Hij is ‘gezant’ van Christus (2 Kor. 5: 20) door wie God ons zijn oproep doet horen. Hem is – zoals het bevestigingsformulier zegt – ‘de bediening van de verzoening’ toevertrouwd.’ Hendriks wijst er, naar aanleiding van Zondag 31 van de Heidelbergse Catechismus (over de sleutels van het koninkrijk van de hemelen), op wat het karakter en de boodschap is van de prediking: ‘De verzoening wordt ‘bediend’: aan de gelovigen wordt verkondigd en openlijk verklaard dat er voor hen vergeving is in het bloed van Christus. Voor hen wordt het hemelrijk geopend. Maar tegelijk gebeurt er ook dat andere: dat hemelrijk wordt ook toegesloten voor alle ongelovigen en huichelaars. Hun wordt aangezegd dat Gods toorn op hen rust zolang zij zich niet bekeren. ’De verontrusting die Hendriks bedoelt herkent hij uit klachten van broeders en zusters dat het toesluitende te weinig aan bod komt in de preken die zij horen. Het artikel kunt u vinden op p. 324–325.


Narratieve prediking

Dr. A. N. Hendriks biedt in Nader Bekeken van juni 2012 een recensie van het proefschrift van Kees van Dusseldorp over narratieve prediking (“Prediking tussen de verhalen. Een homiletische doordenking van de narrativiteit”). Hendriks geeft lijnen uit dit proefschrift weer en eindigt met een paar kritische vragen. Zo vindt hij het jammer dat de auteur zich niet confronteert met de reformatorische overtuiging dat, als het Woord juist wordt bediend, deze verkondiging Gods Woord is. Ook vindt Hendriks het onvolledig te zeggen dat de prediker ‘is geroepen door de kring van de gelovigen, om het Verhaal van God steeds weer verder te vertellen’ en dat de communale dimensie van roeping een prediker tot prediker maakt. Hendriks wijst er daartegenover op dat het predikambt niet uit de gemeente opkomt (omdat die hem heeft gevraagd), maar omdat Christus wil dat zijn Woord verkondigd wordt. Hendriks wijst er verder op dat de prediker niet alleen verteller is, maar ook leraar. De apostolische brieven leren meer dan dat ze vertellen. Dan gaat Hendriks nog in op een voorbeeld dat Van Dusseldorp geeft: een narratieve insteek van Jona, waarin het verhaal van Jona verteld wordt vanuit het perspectief van de kapitein. Hendriks vraagt: ‘Moet je wijzer zijn dan de Heilige Geest, die ons juist het gebeurde op zijn manier beschrijft in soberheid met weglating van allerlei details? Mag je als prediker invalshoeken kiezen of moet je worstelen om het perspectief te verstaan waarin het de Heilige Geest behaagd heeft, het zó te vertellen?’ Dit artikel kunt u lezen op p. 177–180.


Het virus van een kerkelijk minderwaardigheidsgevoel.

Onder deze titel hield prof. Dr. J. van Bruggen een lezing bij de opening van het kerkelijk seizoen in de GKv te Ridderkerk (september 2011). Van Bruggen kondigt op zijn site, van bruggenpreken.nl, deze lezing als volgt aan: “De luisteraars onder de preek worden soms onrustig: zijn zij wel op de goede plek en is het wel in orde dat zij als gemeente bijeen zijn zonder toeloop van veel anderen? Wanneer de gemeente zich minderwaardig gaat voelen, ontstaan allerlei problemen, ook bij het luisteren naar preken.”
De tekst van de lezing is gepubliceerd in Nader Bekeken van november 2011. U kunt het lezen op p. 298–302.


Hoe spreek je de gemeente aan?

In Nader Bekeken van maart 2011 geeft ds. P.L. Storm in een persrevue een aantal passages weer uit een artikel in Clarion van ds. Cl. Stam. Stam gaat in op de manier waarop dr. S. Paas tegen de aanspraak van de gemeente aankijkt, namelijk een aanspraak die iedereen insluit, zodat je ook zou kunnen zeggen ‘beste mensen’. Stam ziet de gemeente als vergadering van Gods verbondsvolk. Hij onderkent dat het een gemengd volk is: ‘Er zijn ontrouwe gemeenteleden. Er zijn er die twijfels hebben. Er zijn de huichelaars die aan de buitenkant gezien bij de kerk horen, maar er niet echt deel van uitmaken. Er zijn ongelovigen die bij de kerk blijven met alle mogelijke verkeerde motieven. En er zijn ook degenen die in oprecht geloof, met alle aanklevende zwakheid, de wil en de zegen van de Here zoeken.’ Die verschillen nemen voor Stam niet weg dat hij de gemeente wil aanspreken als Gods verbondsvolk, als gemeente, omdat dit volk in Christus grote beloften heeft ontvangen. Die moeten zij zich toeëigenen. Een predikant weet best dat er huichelaars en goddelozen onder zijn, maar in de aanspraak als Gods verbondsvolk wordt tot uiting gebracht dat de prediking evangelie-prediking is die tot alle hoorders komt met gelijke macht en kracht. Het artikel kunt u op p. 93–95 lezen.


‘Onderscheidende’ prediking

In Nader Bekeken van maart 2011 geeft ds. P.L. Storm in een persrevue een aantal passages weer uit een artikel in het Reformatorisch Dagblad van de hand van prof. A. Baars over de manier waarop prediking onderscheidend moet zijn. Daarbij wordt aandacht besteed aan het gegeven dat er twee soorten kinderen van het verbond in de kerk zijn: gelovige en ongelovige. Een predikant moet ook rekening houden met twee soorten uitwerkingen van de prediking: vrucht geven of niet. Er is sprake van de weg van de rechtvaardige en die van de goddeloze. Het belang van het bedienen van de sleutelmacht in de prediking komt naar voren: het ontsluiten van Gods koninkrijk voor de gelovigen en het toesluiten voor de ongelovigen. Onderscheidend preken betekent daarom ook waarschuwen tegen schijngeloof. Dit artikel staat op p. 90–92 lezen.


Heilshistorische prediking in deze tijd (1): exemplarisch – heilshistorisch

Prof. A. Baars (destijds christelijk gereformeerd hoogleraar aan de TU Apeldoorn) schreef in Nader Bekeken van januari 2011 een tweedelig artikel over heilshistorische prediking. In het eerste deel gaat hij in op het debat met de ‘exemplarische richting’ en wijst ten aanzien van die richting op fragmentarisering van de heilsgeschiedenisen op atomisering van teksten . ‘Een preek wordt zo gemakkelijk een reeks van schilderingen van scènes of van fragmenten van populaire bijbeluitleg, telkens gevolgd door één of meer ‘lessen’ voor de hoorders. Die lessen kunnen liggen op het terrein van het geestelijk leven, de moraal of de actualiteit. (…) Maar dit procedé wordt bedenkelijk als de tekst in stukjes wordt gebroken en de hoofdstructuur van het schriftgedeelte in de schaduw raakt en de eigenlijke scopus van de tekst niet meer tot zijn recht komt.’ Baars wijst er dan verder op dat de exemplarische benadering geneigd is de tekst via allegorese toe te assen en dat sprake is van een toespitsing op de innerlijke of geestelijke ervaring van de ‘hoofdrolspelers’. ‘Zo kon gemakkelijk de brug worden geslagen naar de ervaringen van de hoorders in de eigen tijd. (…) De feitelijkheid van de heilsgeschiedenis vervaagde daarmee of de heilsgeschiedenis en de heilsorde werden met elkaar verward.’ Baars doelt hier op de latere periode van de Nadere Reformatie met uitlopers in de negentiende en twintigste eeuw en wijst vervolgens op de kritiek van K. Schilder op deze benadering vanwege het subjectivisme erin. Baars gaat dan verder in op het gevaar dat de exemplarische benadering de historische toonzetting van de bijbelse geschiedenissen vervluchtigt en op het geven van een psychogische inkleuring van de oudtestamentische geschiedenissen, die geen grond vindt in de tekst zelf. Hij vat tenslotte het onderwijs van B. Holwerda en k. Schilder over de heilshistorische prediking zo samen:
– De heilshistorie is geschiedenis
– De heilshistorie is een eenheid
– De heilshistorie is progressief
– De heilshistorie is gericht op de hoorder van nu.
Het artikel kunt u op p. 10–12 lezen.


Heilshistorische prediking in deze tijd (2): C. Trimp en: meer aandacht voor de hoorder

Prof. A. Baars (destijds christelijk gereformeerd hoogleraar aan de TU Apeldoorn) schreef in Nader Bekeken van januari 2011 een tweedelig artikel over heilshistorische prediking. In het tweede deel gaat hij in op de de evaluatie die dr. C. Trimp over deze prediking gaf in zijn boek ‘Heilsgeschiedenis en prediking. Hervatting van een onvoltooid gesprek’. Trimp signaleerde als blijvende betekenis de bescherming tegen verschillende misvormingen:
– Tegen goedkope typologie
– Tegen moralisme
– Tegen het explikatie-applikatie-schema
Een kritiekpunt van Trimp was dat hij bij Holwerda een tegenstelling zag tussen heilshistorie en heilsorde. Volgens Holwerda zou exemplarische prediking de heilshistorie verontachtzamen en onmiddelijk overstappen op de heilsorde (een omschrijving van het geheel van het werk van de Heilige Geest). Een ander kritiekpunt volgens Trimp is dat de heilshistorische school wel veel heeft nagedacht over het werk van de (komende) Christus, maar weinig heeft gespeurd naar het werk van God de Heilige Geest in de gebeurtenissen waarvan de Bijbel ons het verhaal biedt. Trimp signaleerde ook misvattingen rond het begrip voorbeeld (exempel). Het Nieuwe Testament geeft op diverse plekken betekenis aan voorbeelden van personen en gebeurtenissen uit het Oude Testament. Baars kan zich in grote lijnen vinden bij deze evaluatie van Trimp en constateert dat het na Trimps boek lange tijd stil gebleven is. Baars bouwt er op voort door in te haken op een andere tendens: de wending naar de hoorder. Er kwam niet alleen meer aandacht voor de hoorder, maar in veel gevallen werd de hoorder ook ‘mede-uitgangspunt’ van de verkondiging. Baars acht dat bedenkelijk. De eigenlijke betekenis van de tekst door het filter van de belevingswereld van de hoorder geperst. Baars gaat tenslotte nog in op nog weer een andere tendens: de verhalende vorm van prediking, die volgens hem dicht in de buurt komt van de exemplarische prediking. Hij eindigt met de stelling dat goede, bijbelse prediking ook vandaag een heilshistorisch karakter moet hebben en geeft de vijf belangrijkste motieven aan. ‘Heilshistorische prediking:
– onderstreept het historisch karakter van de verhalen van de Bijbel;
– laat de gemeente, de eenheid en de voortgang van de heilsgeschiedenis zien;
– leert ons het Oude Testament op een verantwoorde christelijke wijze lezen;
– bewaart ons voor goedkope antropologische identificaties;
– waarborgt een goede, pneumatologisch getoonzette toespitsing van de boodschap.’
Dit artikel kunt u op p. 13–15 lezen.


Het evangelie preken uit de brieven

Deze lezing van prof. Dr. J. van Bruggen uit 2010 vormt een tweeluik met die uit 2009: Het evangelie preken uit de evangeliën (zie hieronder). Van Bruggen kondigt de lezing zelf als volgt aan: “Anders dan bij de evangeliën komt bij de brieven het evangelie meer indirect en via toepassing aan de orde. Wat betekent dit voor preken uit de brieven?”
De tekst van deze lezing vindt u bij de knop ‘Artikelen’ onder de titel ‘Het evangelie preken uit de brieven’.


Het evangelie preken uit de evangeliën

Prof. Dr. J. van Bruggen hield in 2009 een lezing over preken uit de evangeliën. Van Bruggen kondigt de lezing zelf als volgt aan: Vier evangeliën met véél woorden en verhalen: gemakkelijk verkruimelen deze tot losse, onverbonden stukjes die een eigen leven gaan leiden. Het is belangrijk allereerst het evangelie zelf in volle omvang te kennen en vanuit dit evangelie de (onderdelen van de) vier evangeliën te beluisteren. En er zo over te preken dat geen losse motto-preken ontstaan, maar dat in alle preken over teksten uit de evangeliën het éne evangelie hoorbaar is.
De tekst van deze lezing is te lezen op bij de knop ‘Artikelen’ onder de titel ‘Het evangelie preken uit de evangeliën.
Zie hierboven het vervolgartikel ‘Het evangelie preken uit de brieven’.


Laagdrempelige diensten en preken

Dr. A. N. Hendriks reageert in Nader Bekeken van mei 2009 op een artikelenserie die dr. D. Griffioen in de Reformatie schreef en wel op de stellingen dat 1) de eredienst in principe een samenkomst is van gelovigen (leden van de gemeente) én kerkbinnentreders en 2) de verzamelde menigte uitgenodigd wordt deelgenoot te worden, burger van het hemelse Rijk door te geloven in de Heiland van allen. Hendriks wijst daartegenover op het principe dat in gereformeerde kring de kerkdienst is gezien als samenkomst van de gemeente of van de vergadering van de gelovigen. ‘In de kerkdienst wordt de verbondsgemeenschap tussen de Here en zijn volk uitgeoefend, gevierd en beleefd in de verschillende onderdelen van de liturgie.’ Hendriks verwijst naar Zondag 38 van de Heidelbergse Catechismus. Prediking is volgens gereformeerde homileten altijd geadresseerd aan de gemeente en, zoals alle ambtelijk werk, dient zij gericht te zijn op haar opbouw. Bij Griffioen moet de kerkdienst en de prediking, althans bij vriendendiensten en gastendiensten, laagdrempelig zijn afgestemd op kerkbinnentreders. Hendriks vraagt zich af of andere wegen niet meer adequaat zijn om buitenstaanders te bereiken, maar afgezien daarvan stelt hij dat streven naar duidelijkheid en aansprekendheid nog wat anders is dan afstemmen op ‘laagdrempeligheid’. ‘Het samenkomen van de gemeente is mijns inziens als zodanig een publieke belijdenis en getuigenis.’ Het artikel kunt u op p. 138-141 vinden.


Dicht bij welke hoorder?

Ds. P.L. Storm schreef in Nader Bekeken van juli/augustus 2008 een bespreking van het boekje ‘Dichtbij de hoorder’ van de preekbeweging ‘Passie voor preken’. Het grootste deel van zijn bespreking richt hij op de bijdrage van ds. J. (Jos) Douma, die temidden van één van de grote trends – dat we in een spirituele tijd leven – pleit voor een spirituele homiletiek en vooral om een spirituele predikant. Het kader waarin Douma dat doet is een pleidooi voor christelijke spiritualiteit die christelijk leven verbindt aan christelijke mystiek (in de zin van de ervaringskant van het geloof). Een voorwaarde voor prediking is volgens Douma deze ‘vol van Geest en kracht overtuigd van de boodschap, bewogen met je hoorders en gedragen door Gods Geest spreek je als bewogen getuige’. Storm geeft een belangrijke en ontdekkende concluderende zin van Douma weer: ‘Spirituele prediking is prediking waarin gesproken wordt van hart tot hart, van het hart van God door het hart van de prediker naar het hart van de hoorder’. Storm merkt op dat de prediker met de woorden ‘door het hart van de prediker’, een griezelig centrale positie krijgt toegemeten. De hoorder wordt afhankelijk van de predikant.Storm herinnert aan kritiek van dr. A.N. Hendriks op het proefschrift van Douma, in dezelfde lijn, die er op wees dat prediking rust op het oor- en oog getuigenis van de apostelen en dat predikers vandaag dienaars zijn die op hún getuigenis bouwen en dat getuigenis door moeten geven. ‘de predikant spreekt dan niet uit eigen ervaring, hoezeer die ervaring ook meespreekt wanneer de Geest jou inschakelt.’ Storm stelt dat wat Hendriks indertijd opmerkte over het proefschrift van Douma ook geldt voor de bijdrage in ‘Dichtbij de hoorder’: ‘Douma spreekt mijns inziens veel te optimistisch over de spiritualiteit van de predikant en diens “mystieke existentie”. Ook in dit alles komt de predikant niet verder dan het “kleine begin” van Zondag 44 HC. Dat leert ons wel af hem als de ‘mysticus’ te zien!’ Dit artikel kunt u op p. 214-217 lezen. Het artikel van Hendriks waar Storm op wijst is verschenen in Nader Bekeken van januari 2003 en heeft als titel ‘De persoon van de predikant’ en is op p. 12-15 te lezen.


De andere stad!

Preken willen mensen bereiken. Is er nog wel een brug over de kloof tussen de bijbel en de postmoderne wereld? Waar wil de kerk eigenlijk heen met haar preken? Prof. Dr. J. van Bruggen hield hierover voor de TU Kampen in 2006 een Diësrede. Deze staat op deze site bij de knop ‘Artikelen’ onder de titel ‘De andere stad!’. De volledige tekst met de noten is te vinden in De Reformatie jaargang 82, p. 240 en verder.


Rond de catechismusprediking

Dr. A. N. Hendriks schreef in Nader Bekeken van juni 2003 over de betekenis en het belang van de catechismusprediking. Hij gaat daarbij in op behoeften die her en der op zijn gekomen om de tweede kerkdienst te vernieuwen. Die vernieuwing moet volgens Hendriks niet worden gezocht in het afscheid nemen van de catechismusprediking. Het lijkt hem wel aanbevelenswaardig om binnen de regelmatige catechismusprediking ruimte te geven aan verkondiging over thema’s die vandaag bijzonder actueel zijn. Verder pleit hij ervoor na te denken over de vraag hoe de tweede dienst meer verbonden kan worden met de catechisaties. Dit artikel kunt u op p. 168–172 lezen.


Een tekst om te preken

Heeft de bijbeltekst zelf een boodschap bij zich? Of is het zo dat de latere mens die er aan toevoegt als een soort tweede betekenis? Voor preken is deze vraag erg belangrijk. Door de eeuwen heen heeft men nagedacht over de blijvende betekenis van de geschriften van apostelen en profeten. Aan deze vraag is zijn afscheidscollege van de TU Kampen in 2001 gewijd. Die staat op deze site bij de knop ‘Artikelen’ onder de titel ‘Tekst en boodschap’.