Kan het niet anders?


Dit is het veertiende hoofdstuk uit het boek Gelukkig geen mythe, hier gepubliceerd met toestemming van de auteur Ds. Rob Visser.


Inleiding

De jaren dat ik in Zuid-Afrika predikant en docent was, was in het theologische en kerkelijke debat de plaats en betekenis van Gen. 1-3 één van de belangrijke punten. Hierbij speelde ook het bestaan van Adam en Eva als onze voorouders een grote rol. Vooral in de voetnoten en in bepaalde voorbeelden is dat dat terug te vinden.

Het is opvallend dat naar aanleiding van het gesprek over ‘Intelligent Design’ ook in de kring van mensen in Nederland die zich Bijbelgetrouw of orthodox noemen, weer over het bestaan van Adam en Eva gesproken is. Het is duidelijk dat er beweging in standpunten zit. Het is niet meer zo dat voor ieder die Bijbelgetrouw wil zijn het vast staat of vast moet staan dat Adam en Eva als de voorouders van alle mensen als historische personen bestaan hebben. Een heel duidelijk voorbeeld daarvan is wat Cees Dekker en Willem J. Ouweneel in het Nederlands Dagblad van 22 april 2006 schreven. In het artikel: “Het gaat om de verhouding tussen schepping en evolutie” schreven zij o.a.:

“Dat er evolutie plaatsvindt in de levende natuur is ook buiten elke twijfel. De vraag is hoe veelomvattend deze is. Hier gaan de meningen uiteen. Een van ons (C.D.), ziet in de biologische gegevens duidelijke aanwijzingen voor een historisch evolutionaire lijn van eencelligen tot de mens; de ander (W.J.O.) voelt meer voor een ontwikkeling van een polyfyletische (meerdere oervormen) oorsprong van levensvormen, die op een bepaald moment door God geschapen zijn. ….. Het is hier genoeg te constateren dat er ook orthodox-gelovige christenen zijn die – in overeenstemming met 99 procent van de wetenschappelijke gemeenschap – een evolutionair ontwikkelende geschiedenis ontwaren in het patroon van de biologie. …… Als – en dat geloven wij – God de Schepper dezelfde is als de heilige Geest die de Bijbel inspireerde, dan moeten de gegevens uit de Bijbel en de natuur bij elkaar passen. De vragen die we kunnen stellen hebben vaak betrekking op de interpretatie van de Bijbelteksten. Was Adam (letterlijk “mens”) een historische persoon of staat hij model voor ieder van ons? …… Theoloog dr. Gijsbert van de Brink heeft hierover geschreven in het recente boek En God beschikte een worm waarin negentien wetenschappers op serieuze wijze nadenken over de vraag hoe evolutie en christelijk scheppingsgeloof zich verhouden. ….. Hij betoogt dat het verwerpen van een historische Adam vergaande consequenties heeft voor ons begrip van zonde en voor de betekenis van het werk van Christus. Van den Brink concludeert dat een evolutionaire geschiedenis van de wereld denkbaar is, maar dat het ontstaan van de mens een speciale schepping door God heeft vereist.

Er bestaan ook andere visies. Zo komen ook evangelische christenen soms tot de conclusie dat het Genesisverhaal van het paradijs een beeldverhaal is, dat niet bedoeld is om ons te informeren over de historische details (Zie bijvoorbeeld D. Falk, Coming tot Peace with Science, IVP 2004; K.B. Miller, Perspectives on an Evolution Creation, Eerdmans 2003). ….. Er bestaan dus verschillende opinies, ook onder christenen die zichzelf beschouwen als orthodoxe gelovigen. Wij willen ervoor pleiten elkaar ruimte te geven. Niet als een pleidooi voor vrijblijvendheid, maar omdat Jezus ons heeft opgedragen één te zijn, in liefde met elkaar om te gaan en elkaar de ruimte te laten (in de geest van Rom. 14,13-18 en 15,5)”.

In dit krantenartikel komen meer dingen naar voren dan het bestaan van Adam en Eva als onze voorouders. In dit boek wil ik me hier concentreren op de vraag of volgens Gods Woord Adam en Eva echt de voorouders zijn van alle mensen op aarde.

Deze vraag is zeker heel actueel door het boek dat dr. Gijsbert van den Brink dit jaar heeft laten verschijnen onder de titel: “En de aarde bracht voort”.
Van den Brink meent dat de evolutie heeft bewezen dat wij als mensen door evolutie zijn ontstaan. Op een bepaald moment was de evolutie zover dat er mensen ontstonden die aanspreekbaar waren en ook in staat moesten zijn God te dienen. Hij noemt die groep mensen “homo divinus”. Dit zou een groep mensen zijn geweest waarover het dan gaat als de Schrift over Adam en Eva spreekt. Ik geef hier een langs citaat waarin de mening van Van den Brink duidelijk naar voren komt:

“Alleen de opties 2 en 3 zijn nu nog overgebleven – de prehistorische en oerhistorische benadering. Hoe kunnen we uit deze twee een keuze maken? Beide lijken verenigbaar met de leer van de zondeval, hoewel we nog moeten nagaan hoe we ons een dergelijke gebeurtenis (of reeks van gebeurtenissen) kunnen voorstellen. Beide opties kunnen zo begrepen worden dat ze een ‘historische Adam’ overeind houden, ook al moet deze aardig wat soortgenoten hebben gehad. Het lijkt er echter op dat noch optie 2 noch optie 3 volledig recht doet aan wetenschappelijke inzichten over het ontstaan van de mens. Het ontstaan van menselijke personen zoals we die vandaag kennen, vond namelijk enerzijds pas veel later op de tijdlijn plaats dan zo’n 200.000 jaar geleden toen de homo sapiens ten tonele verscheen en anderzijds veel vroeger dan in het neolithicum (circa 12.000 jaar geleden). Men denkt gewoonlijk dat persoonlijkheid – in de zin van het in staat zijn met anderen persoonlijke relaties aan te gaan en op complexe manieren met hen te communiceren – voortkomt uit het specifieke vermogen symbolisch te kunnen denken en handelen. Dit vermogen tot ‘symbolic thought’ stelt ons in staat een overweldigende hoeveelheid symbolen (zoals klanken en visuele tekens) te gebruiken die we op steeds weer op nieuwe manieren met elkaar combineren. Op deze manier kunnen we de wereld interpreteren, communiceren (door hoogontwikkelde vormen van taal te gebruiken), op onszelf, het verleden en de toekomst reflecteren, inzien dat anderen net als wij ook intentionele wezens zijn, abstract denken en nog veel meer. Terwijl we de eerste tekenen van dit vermogen zeker al vanaf zo’n 100.000 jaar geleden waarnemen, zien we de volledige neerslag ervan pas goed terug in laat-paleolitische grotschilderingen die in Zuidwest-Frankrijk en Noord-Spanje gevonden zijn – dat is niet later dan zo’n 45.000 jaar geleden. Het ligt wel voor de hand dat we anatomisch-moderne mensen waren voordat we het vermogen tot symbolisch denken en handelen gingen ontwikkelen en zodoende – hetzij gradueel, hetzij meer sprongsgewijs door ‘emergentie’- ook cognitief en gedragsmatig moderne mensen werden. Met het oog op dit alles heeft het weinig zin om Adam en Eva aan het begin van de soortvormingsgebeurtenis te plaatsen die tot anatomisch moderne mensen heeft geleid, zoals optie 3 doet. In plaats daarvan kunnen ze beter in verband gebracht worden met de bovengenoemde ‘dramatic so-called cultural big bang, the Upper Palaeolithic revolution and the explosive growth of human creativity around 45,000 years ago’. Het is vanaf deze transitie, hoe plotseling of geleidelijk ze zich ook voltrokken heeft, dat we een artistiek en religieus bewustzijn kunnen aanwijzen waardoor mensen zich voor het eerst aangesproken konden weten door God (of het transcendente). Op dat moment lijkt Gen. 2-3 te doelen als het vertelt hoe mensen voor de eerste keer de stem van God begonnen te horen en te begrijpen. Deze hoofdstukken maken daarbij, zoals het oerhistorische uitlegtype al aangaf, gebruik van de latere culturele setting van agrarische mensen in het Midden-Oosten ten tijde van het Neolithicum. Ze zullen teruggaan op een profetisch-kritische schifting van eerdere oud oosterse scheppingsvoorstellingen vanuit het radicale perspectief van het geloof in Israëls God.

Vervolgens doet zich de vraag voor of een dergelijke visie verenigbaar is met een solide exegese van de Bijbeltekst” [1].
Dit laatste is precies de vraag waar het over gaat. Dat is ook de reden dat ik de exegese van Gen. 1-3 in dit boek heb toegevoegd. Die uitleg krijgt in het boek van Van den Brink geen echt goede aandacht! Voor de vraag of de Bijbelschrijver voor wat we in Gen. 1-3 lezen van mythisch materiaal uit de Oud-oosterse verhalen gebruik gemaakt hebben en dat bewerkt hebben verwijs ik naar het hoofdstuk onder de titel: ‘Mythisch materiaal in Gen. 1?’
Van den Brink meent dat de visie die hij naar voren heeft gebracht verenigbaar is met wat er in de Bijbel staat. Hij doet daarbij vooral een beroep op wat we in de Schrift lezen over Adam als verbondshoofd. Hieronder kun je lezen wat hij daarover zegt:

“Daarbij moeten we bedenken dat, zoals al naar voren kwam, Adam en Eva niet de enige mensen geweest zullen zijn die toentertijd op de aarde rondliepen. Waarom zijn ze dan zo belangrijk? Het is op dit punt dat de gereformeerde theologie ons te hulp komt. Met een beroep op Romeinen 5 en 1 Korinthe 15 hebben gereformeerde theologen Adam en Eva namelijk als verbondshoofden van de mensheid getypeerd. Aan die voorstelling kunnen we vasthouden. We kunnen ons voorstellen dat Adam en Eva aangesproken zijn als vertegenwoordigers van de groep of groepen mensen die er destijds waren, als representanten dus van al hun soortgenoten. Adam en Eva werden de voorwaarden van een verbond aangereikt, met zowel verplichtingen als voorrechten (Gen. 2,16-17). Daarin staan zij model voor ons allen, of we nu van hen afstammen of van hun tijdgenoten. Ze traden op als onze ‘hoofden’ zoals Christus optrad als ons verbondshoofd in het genadeverbond. Om deze rol te kunnen vervullen was het niet nodig dat Adam en Eva de enige mensen waren. Het meest snedige antwoord op de typische sjibbolet-vraag die men tijdens sollicitaties in kerken en seminaries wel stelt – Geloof je in de historische Adam? – is misschien wel erop te wijzen dat het geloof in een historische Adam een beetje karig is, aangezien er destijds een behoorlijke groep eerste mensen op aarde moet zijn geweest” [2].

De vraag is nu of Gods eigen Woord ons de ruimte geeft waarvoor Dekker, Ouweneel en van den Brink pleiten. Het gaat er bij deze vraag ook meteen om of de schepping en ook de zondeval zo plaatsgevonden heeft als het in Gen. 1-3 beschreven is. Op de zondeval kom ik in een later hoofdstuk terug.
Zowel in Nederland als in Zuid-Afrika hebben gereformeerde kerken over de historiciteit van schepping en zondeval uitspraken gedaan. We denken (als het om ons land gaat) aan de uitspraken van de synode van Assen 1926 in verband met dr. J.G. Geelkerken.
Ook in Zuid-Afrika zijn er in de vorige eeuw uitspraken gedaan die veel overeenkomst met de uitspraken van Assen 1926 vertonen. De Nederduits Gereformeerde Kerk in de Vrijstaat heeft jarenlang van predikanten die in gemeenten in de Vrijstaat kwamen de ondertekening van een formulier geëist waarin o.a. beloofd werd dat ze het scheppingsverhaal en het verhaal van de zondeval letterlijk en historisch opvatten. Ook in Zuid-Afrika wordt er nu heel anders gesproken.

Met name als je ziet dat mensen heel anders zijn gaan denken en ruimte voor andere meningen vragen, dringt de vraag wat de Heilige Geest in de Bijbel zegt. Is het volgens Gods eigen Woord echt nodig Adam en Eva als de eerste mensen te zien waarvan wij allemaal afstammen? Hierbij is ook een andere vraag belangrijk, die bijna nooit gesteld wordt. Wat doen zij die menen dat je evolutie en de Schrift met elkaar in overeenstemming kunt brengen met het verhaal van Noach die met zijn gezin de zondvloed overleefden? Aanvaarden zij dat de zondvloed zo heeft plaatsgevonden en dat er op dat moment maar 8 mensen overbleven waaruit de hele mensheid weer ontstaan is? Daarom kom ik hierna ook nog terug op Noach als historische persoon.

Laten we nu vanuit de Bijbel zelf zien wat de Geest hier over zegt. Niet vanuit een vooringenomen eigen standpunt, maar vanuit het geloof dat de Bijbel Gods betrouwbare Woord is; het Woord dat de Geest ons Zelf in de Bijbel leert. Het gaat over de vraag wat de rest van de Bijbel ons leert over het lezen van Gen. 1-5 op het punt van Adam en Eva als historische personen. Daarna ook nog aandacht voor wat we in het Nieuwe Testament over Noach lezen. Als het om Adam en Eva gaat geef ik nu aandacht aan de volgende delen van Gods Woord:

1 Kronieken 1,1
Job 31,33
Hosea 6,7
Lukas 3,38
Romeinen 5,14
1 Korintiërs 15,22;45
2 Korintiërs 11,3
1 Timotheüs 2,13-14
Judas 14

 

1 Kronieken 1,1

Het boek Kronieken begint met een geslachtsregister. Het begint met Adam. De vraag is nu of dit geslachtsregister historisch bedoeld is of niet; is dit bedoeld om echte historische mensen bij de naam te noemen.

Drie dingen laten zien dat dit geslachtsregister zeker historisch bedoeld is. Die drie zijn:
-De schrijver van Kronieken gaat ervan uit dat zijn lezers en de mensen die het horen voorlezen Gen. 5 en ook de verhalen die daarmee samenhangen, kennen. Als je de eerste vier verzen van 1 Kronieken 1 leest en je vergelijkt daarmee de eerste verzen van Gen. 5 lees je dezelfde namen. Ook in dezelfde volgorde.
Het zijn vooral de laatste drie namen in 1Kron. 1,4 die laten zien dat de schrijver van Kronieken bekendheid met Genesis veronderstelt. De namen die we vanaf vs. 1 lezen zijn steeds de namen van een vader en een zoon. Dit patroon wordt zonder aankondiging in vs. 4 doorbroken. We lezen na Noach namelijk de namen van Sem, Cham en Jafet. Dezen staan niet in de verhouding van vader en zoon tot elkaar. Zij zijn broers van elkaar. De Kroniekenschrijver noemt dat niet, omdat de lezers van zijn boek de verhalen kennen die bij deze mensen horen. Kronieken gaat van de historiciteit van Genesis uit.
-De schrijver van Kronieken wijst in zijn geslachtsregister op een bepaald deel van de mensen. Het gaat hem nu niet om de mensheid in zijn geheel, het gaat hier om het zaad van de vrouw. Hij laat de geslachtslijn zien die van Adam naar Noach loopt. Het is de lijn van Gods volk, van de Kerk die de HERE vergaderd heeft. De Kerk van Christus is vanaf de eerste mens aanwijsbaar. Het gaat om historische personen.
-De Heilige Geest noemt hier namen. Dat is een belangrijke waarneming. Dat is zo belangrijk omdat het woord adam in het Hebreeuws ook een aanduiding voor de mensheid of voor mensen in het algemeen kan zijn. Het woord adam kan dus ook een collectiviteit, een verzameling zijn. Het woord adam is in Gen. 1,26 dan ook terecht met mensen vertaalt.

Ook om een andere reden is het belangrijk te zien dat we in 1 Kronieken 1 de naam Adam lezen. In Gen. 1-4,1 gaat het steeds over de mens. Dan wordt steeds het lidwoord voor het woord adam gebruikt. We lezen dat in: Gen. 2,7;15;16;18;19;20;21;2223; Gen. 3,9;12;17;20; 21;22;24; Gen. 4,1.

De verandering komt in Gen. 4,25. In dat vers wordt voor ha adam, de mens dan de naam Adam gebruikt. Dat maakt duidelijk dat het hier niet om een groep of groepen gaat die als de eerste mensen aangeduid kunnen worden. De eerste mens is een persoon die de naam Adam gekregen heeft. De eerste mens is dezelfde als de mens die met de naam Adam aangesproken werd. Het gaat in dit geslachtsregister duidelijk om concrete historische personen. De eerste die in dit geslachtsregister genoemd wordt: Adam is daarop geen uitzondering.

We zien hier al dat we in Gods Woord niet het beeld krijgen dat op een bepaald moment in de geschiedenis uit een of andere oervorm op verschillende plaatsen mensen zijn ontstaan.

 

Job 31,33

We lezen in deze tekst evenals in Ps. 82,7 en Hosea 6,7 de woorden ke adam. Je kunt deze woorden op twee manieren vertalen:
zoals Adam
zoals mensen
Het verband, de context van de tekst, is dan beslissend.

Ik geef nu vier vertalingen van Job 31,33-34 weer:

Statenvertaling: “Zoo ik, gelijk Adam, mijne overtredingen bedekt heb, door eigenliefde mijne misdaad verbergende! Zeker, ik kon wel een groote menigte geweldiglijk onderdrukt hebben, maar de verachtste der huisgezinnen zou mij afgeschrikt hebben; zoodat ik gezwegen zou hebben en ter deure niet uitgegaan zijn”.

HSV: “Als ik, zoals Adam, ooit mijn overtredingen bedekt heb, door mijn ongerechtigheid in mijn binnenste te verbergen, omdat ik bevreesd was voor een grote menigte, en de verachting van de geslachten mij ontsteld zou doen raken, zodat ik zweeg en de deur niet uitging!

NBG 51: “indien ik als Adam mijn overtreding bedekt heb, door mijn schuld in mijn boezem te verbergen, omdat ik voor de grote menigte vreesde, en de verachting der geslachten mij verschrikte, zodat ik zweeg en de deur niet uitging!”

NBV: “Heb ik als anderen mijn overtredingen verhuld en mijn zonden weggeborgen in mijn binnenste, omdat ik in angst en beven voor de menigte verkeerde en de verachting van anderen mij angst aanjoeg, zodat ik mij stilhield en geen stap naar buiten deed?”

Je ziet in deze vertalingen het verschil. De Statenvertaling, de HSV en de NBG kiezen voor zoals Adam en de vertaling van de NBV is zoals mensen. Laten we wat beter naar deze tekst kijken.

Job maakt in dit hoofdstuk voor het laatst duidelijk dat al de ellende die over zijn leven gekomen is niet het gevolg van een of andere grote persoonlijke zonde in zijn leven is. Hij zegt dat met grote nadruk omdat de drie vrienden die naar hem toegekomen zijn en die tot nu toe gesproken hebben dat steeds weer zeggen Dat is hun grote beschuldiging. Volgens hen kan het niet anders.

Eén van de dingen waarmee Job op dit punt zijn onschuld wil laten zien is dat hij zich niet uit de samenleving weggetrokken heeft. Hij heeft zich niet in zijn huis teruggetrokken om zo zijn eigen zondige leven aan de mensen te onttrekken. Hij heeft zonder dat zijn geweten hem aanklaagt onder de mensen geleefd en met hen in het openbaar gesproken. De kern van wat Job hier zegt is dat hij geen zonde heeft om voor anderen te verbergen. Het voorbeeld van een mens die zijn zonde wou verbergen was Adam. Wanneer Adam na het eten van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad hoort dat de HERE naar hen toekomt, lezen we in Gen. 3,8: “En zij hoorden de stem van de HEERE God, Die in de hof wandelde, bij de wind in de namiddag. Toen verborgen Adam en zijn vrouw zich voor het aangezicht van de HEERE God te midden van de bomen in de hof”.

Het gaat in Job 31,33-34 om het verbergen van een zonde door jezelf te verstoppen. Dat is precies wat Adam deed. Het meest waarschijnlijke is dat Job hier naar Adam wijst en naar wat hij gedaan heeft. Job heeft niets te verbergen De vertaling die gebouwd is op zoals mensen is hier ook niet erg zinvol. Want Job is ook zelf een mens. Wil je er dan toch nog iets zinvols van maken moet je wel zoals de NBV met als anderen vertalen terwijl dat er toch echt niet staat! Wanneer Job iets verbergt kan hij dat alleen op de manier van een mens doen! Mens of mensen staat hier niet tegenover God, dieren, engelen of andere schepselen. Dat zou je wel verwachten als je met zoals mensen zou moeten vertalen. De vertaling zoals Adam verdient hier de voorkeur. Is het meest passend en logisch in het verband.

 

Hosea 6,7

Ook in deze tekst krijg je met de moeilijkheid te maken dat er twee vertalingen van het woord adam mogelijk zijn. Ook hier lezen we de woorden ke adam. Het is mogelijk te vertalen: “Maar zij hebben als Adam het verbond overtreden”. Het is ook mogelijk om te vertalen met: “Maar zij hebben zoals mensen het verbond overtreden”.

In de NBG 51 vertaling luidt dit vs. zo: “Maar zij hebben als Adam het verbond overtreden; daar hebben zij Mij trouweloos bejegend”.

De HSV heeft hier: “Zíj hebben echter als Adam het verbond overtreden. Daar hebben zij trouweloos gehandeld tegenover Mij”.

In de NBV staat een heel andere vertaling. We lezen daar: “Maar zij hebben het verbond met mij geschonden, zoals eens in de stad Adam: daar waren ze mij al ontrouw.” Deze vertaling is gegrond op een verandering van de Hebreeuwse tekst waarvoor de handschriften geen enkele aanleiding geven [3]!

De vertaling zoals mensen is taalkundig mogelijk maar is in het verband op geen enkele manier zinvol. Het slaat nergens op te zeggen dat de Israëlieten mensen zijn die zoals mensen overtreden hebben [4]. De enige zinvolle vertaling is dat ze zoals of als Adam overtreden hebben. Vanuit deze vertaling kunnen en moeten bepaalde moeilijke punten in deze tekst opgelost worden.

Wat zijn de moeilijke punten waar we het nu over hebben? Dat zijn de volgende twee:

  1. Het woord

In de vertaling is dit woord met daar weergegeven.

Het is juist het woord sam dat veel exegeten in de 20e eeuw hoofdbrekens gekost heeft. Dat woord was dan de reden om zonder tekstgetuigenis toch zelf de tekst van Hosea 6,7 te veranderen. Toen ging de verandering van de tekst in de richting dat Adam een of andere plaats zou zijn. Om dit te bereiken moet je dan wel ke in be veranderen. Als je dat doet krijg je een soort vertaling als in de NBV [5].

De vraag is nu wat het woord daar in onze tekst betekent als er geen aanduiding van een of andere plaats in deze tekst gevonden wordt. Is het dan wel mogelijk om aan het woord daar een zinvolle betekenis in dit verband te geven?

Dat is toch goed mogelijk als we in onze tekst aan Adam als de eerste mens denken. Wie vanuit de Bijbel aan Adam denkt, denkt ook aan de tuin van Eden, het paradijs. Het paradijs was de plaats op aarde waar Gods Zijn kinderen een woonplaats had gegeven. Wanneer Hosea leeft en profeteert woont Gods volk, wonen Zijn kinderen in Kanaän. Dat is het land dat de HERE aan Zijn volk beloofd heeft; het land dat van melk en honing druipt zolang Israël de HERE in liefde volgt. Het land Kanaän zal zolang Israël de HERE in liefde gehoorzaamt aan het paradijs herinneren. De HERE gaf in het paradijs overvloed en zal dat Zijn volk in Kanaän ook geven zolang zij daar in liefde met en voor Hem leven.

Zowel Adam als Israël heeft van God een prachtige en goede omgeving gekregen om in te leven. Adam heeft daar het verbond overtreden, is daar in opstand tegen God gekomen.

De omstandigheden van Israël zijn niet identiek met die van Adam. De Israëlieten leefden na de zondeval en waren zondige mensen. Zij hadden met de gevolgen van de zondeval te maken. Toch zal het land Kanaän hen overvloedig, paradijselijk verzorgen als ze de HERE blijven gehoorzamen. Ondanks de prachtige omstandigheden is Israël ook daar tegen God in opstand gekomen. Het woord daar wijst in Hosea 6,7 op het land waar Israël trouweloos tegenover God geleefd heeft; het land waarin God Zijn volk een plaats op deze aarde gegeven heeft.

Het woord daar heeft in onze tekst en in het hele verband een zinvolle betekenis. We zijn op geen enkele manier gedwongen de Hebreeuwse tekst te wijzigen.

  1. Het woord ‘verbond’ wordt in Genesis 1-3 niet genoemd

Het is zo dat we het woord berit, verbond nergens in Gen. 1-3 lezen. Als een bepaald woord of begrip op een bepaalde plaats niet genoemd wordt, betekent dat nog niet dat de záák niet aanwezig is. Het gaat niet om hetzelfde woord maar om de inhoud van de zaak.

Het woord verbond wijst op een bijzondere verbondenheid tussen twee partijen. Het gaat in Hosea 6,7 om de bijzondere verhouding tussen God en Zijn volk. Een verhouding die ook in bepalingen vastgelegd is. We vinden die bepalingen van de bijzondere verhouding tussen de HERE en Zijn volk al bij Abraham. Een belangrijk teken daarvan is de besnijdenis. Zie Gen. 17. Bij een verbond hoort een belofte maar ook altijd een straf als de bepalingen in het verbond dat gesloten is niet nagekomen worden. We lezen dat ten aanzien van de besnijdenis duidelijk in Gen. 17,14: “En de onbesnedene, de man namelijk, die het vlees van zijn voorhuid niet laat besnijden, die mens zal uitgeroeid worden uit zijn volksgenoten: hij heeft Mijn verbond verbroken”.

We vinden bijzondere bepalingen van het verbond tussen de HERE en Israel in de wetten die de HERE Zijn volk bij de Sinaï gegeven heeft. Hiervan zijn de tien geboden de grondwet. Wij lezen ook in Gen. 1-3 dat de HERE de mens in een bijzondere verhouding tot Hem plaatst. De mens is Gods beeld op aarde. Dat is een gave en een opdracht [6]. Die bijzondere verhouding tussen God en mens (waarbij ook een straf hoort als de mens zich niet aan de bepalingen houdt) lezen we ook in Gen. 2,15-17: “En de HERE God nam de mens en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren. En de HERE God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof mag u vrij eten, maar van de boom van kennis van goed en kwaad, daarvan zult u niet eten, want ten dage, dat u daarvan eet, zult u voorzeker sterven”.

Onze conclusie moet zijn dat, al komt het woord verbond in Gen. 1-3 niet voor, de inhoud van het verbond en dus het verbond zelf zeker aanwezig is. Het niet vóórkomen van het woord verbond is dus geen geldig bezwaar tegen de vertaling zoals Adam in Hosea 6,7.

 

Lucas 3,38

[7]
Het volgende geslachtsregister waarin de naam van Adam genoemd wordt is Lucas 3. Wij krijgen daar het geslachtsregister van de Here Jezus. Daarin gaan we terug tot Adam die dan de zoon van God genoemd wordt.

Een belangrijke vraag hierbij is hoe de Joden toen een geslachtsregister gezien hebben. Moest zo’n geslachtsregister betrouwbaar zijn of was daarin ook plaats voor mythe, sage en fantasie?

Het belang van een geslachtsregister was toen voor de Joden heel groot. Het moest met de meeste accuraatheid verzorgd worden. Flavius Josefus, een bekende Joodse geschiedschrijver uit die tijd, vertelt ons dat de Joden toen de namen van hun kinderen naar Jeruzalem gestuurd hebben om dan in officiële boeken opgenomen te worden. Hij vertelt ook dat hij vanuit die officiële boeken zijn stamboom kan weergeven [8]. Geslachtsregisters zijn toen als historisch betrouwbare documenten benaderd en samengesteld. In zo’n geslachtsregister dat de Heilige Geest zelfs in Gods Woord heeft laten opnemen is de naam van Adam opgenomen.

Jezus Christus die de Zoon van God is, moest als de tweede Adam het werk doen dat de eerste Adam die als Gods kind geschapen was niet gedaan heeft. Hij moest lijden en het werk van de eerste Adam doen om de nieuwe mensheid voor eeuwig te redden. Zo concreet en historisch zoals de Here Jezus was, zo concreet en historisch was Adam er als de eerste mens.

 

Romeinen 5,14

Het hele gedeelte van vs. 12-21 is voor ons onderwerp belangrijk. Ik maak nu eerst een opmerking over vs. 14 alleen. We lezen daar: “Toch heerste de dood in de tijd van Adam tot Mozes over alle mensen, ook al begingen ze met hun zonden niet dezelfde overtreding als Adam”. Het is duidelijk dat Paulus hier over een bepaalde periode in de geschiedenis spreekt. Hij wijst op de persoon bij wie deze periode begint en de persoon met wie deze periode eindigt. Deze tijdsaanduiding zou zinloos zijn als Adam alleen maar een naam zou zijn uit een onhistorisch, filosofisch verhaal. Het is heel vreemd een verzonnen persoon met de historische persoon Mozes te verbinden. De bedoeling van deze woorden maakt duidelijk dat ook Adam hier als een historische persoon aangeduid wordt.

Nu nog een enkele opmerking over de rest van dit gedeelte.

Adam en Christus worden in de verzen 12-21 steeds weer met elkaar vergeleken. Tussen beiden bestaat juist in het vaak tegenover elkaar staan [9] een belangrijke overeenkomst. Paulus wijst op deze overeenkomst in het woord een of ene.

De ene mens Adam staat tegenover de ene mens Jezus Christus. Adam is de eerste mens. Hij is de mens die gezondigd heeft. Hij is het verbondshoofd, de vertegenwoordiger van alle mensen. In hem heeft elk mens gezondigd en is deze sterfelijk geworden.

Christus is de Verlosser van zondige mensen, van die nakomelingen van Adam die met hun schuld en zonden naar Christus vluchten. Wie door het geloof bij Christus hoort, hoort bij de nieuwe verloste mensheid.

De grote overeenkomst tussen Adam en Christus is de positie die ze in de geschiedenis van het heil innemen. Zij hebben in hun positie dat gedaan wat beslissend is voor het eeuwig lot van de mensen die aan hen verbonden zijn.

Ieder mens is in en door Adam zondig en staat schuldig voor God. De gelovigen zijn in en door Christus van hun schuld en zonden gered. Een ander belangrijke zaak is dat Adam hier niet aangewezen wordt als iemand die illustreert hoe ieder mens was en is. Hij is niet het voorbeeld van ieder mens. Nee, hij wordt genoemd als de persoon die door zijn misdaad (15,17,18), door zijn ongehoorzaamheid (19) zichzelf en de andere mensen tot zondige, sterfelijke mensen gemaakt heeft. Adams daad van overtreding is de oorzaak van elke zonde in deze wereld. Bij zijn daad ligt het begin van wat in ieder mens vanaf het begin van zijn leven doorwerkt. Zoals Adam de oorzaak van een totaal zondige mensheid is, zo is Christus de oorzaak, de bewerker van de nieuwe mensheid die uit de verloren mensheid gered wordt.

Zoals Jezus Christus een historische persoon is, zo is Adam dit ook. Anders zou het niet mogelijk zijn dat Adam en Christus als personen met elkaar in Romeinen 5 vergeleken worden.

 

1 Korinthe 15,22;45

Paulus laat in 1 Korinthe 15 zien hoe belangrijk het is in de opstanding uit de doden te geloven. Wie de opstanding uit de doden loochent, loochent ook de opstanding van Christus. Het kan in de kerk van Christus niet geduld worden dat de lichamelijke opstanding van Christus in twijfel getrokken wordt. Wie dat doet en zichzelf een christen noemt, is in werkelijkheid geen christen. Je bent dan een ketter geworden. De opstanding van Christus verloochenen, het als een filosofisch verhaal zien dat de hoop op het leven levend houdt, betekent het volgende: “Maar als Christus niet is opgewekt, is uw geloof nutteloos, bent u nog een gevangene van uw zonden en worden de doden die Christus toebehoren niet gered. Als wij alleen voor dit leven op Christus hopen, zij wij de beklagenswaardigste mensen die er zijn”; vs. 19.

De historiciteit neemt in 1Kor. 15 een heel belangrijke plaats in. Het gaat in de Bijbel om betrouwbare geschiedschrijving. Het is in dit kader dat de Heilige Geest Adam en Christus weer met elkaar vergelijkt. Paulus wijst weer op dezelfde heilshistorische positie van Adam en Christus.

Heel belangrijk is voor ons nu vs. 45: “Zo staat er ook geschreven: De eerste mens Adam is geworden tot een levend wezen, de laatste Adam tot een levendmakende Geest”. Paulus laat zijn lezers zien dat Hij een gedeelte uit Gods Woord aanhaalt, namelijk Gen. 2,7. Als je dit vergelijkt met wat Paulus hier schrijft, valt er een verschil op. Dat verschil blijft er ook als je naar de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuagint kijkt. Paulus heeft namelijk in Gen. 2,7 de woorden eerste en Adam ingevoegd. Hij wil benadrukken dat de mens van wie Gen. 2,7 spreekt de eerste mens was en dat die mens de naam Adam gedragen heeft. De Heilige Geest laat hier heel duidelijk zien dat Adam de concrete eerste mens was. Hij was de eerste historische mens. De menselijke geschiedenis begint bij hem. De menselijke geschiedenis is niet bij een groep of op verschillende plaatsen op aarde uit een of andere oervorm ontstaan. Wat we in 1Kor. 15 lezen sluit ook helemaal aan bij wat Paulus op de Areopagus in Athene zegt: “Uit één mens heeft Hij de hele mensheid gemaakt, die Hij over de hele aarde heeft verspreid; voor elk volk heeft Hij een tijdperk vastgesteld en Hij heeft de grenzen van hun woongebied bepaald”; Hand. 17,26.

 

2 Korinthe 11,3

De verhouding van Paulus met de gemeente in Korinthe is weer veel beter. Toch zijn er in het hart van Paulus nog grote zorgen over deze gemeente. Hij kent haar zwakheid; ze staat heel erg open voor wat nieuw en spectaculair is. We lezen dan in vs. 3: “Maar ik vrees dat, zoals de slang met zijn sluwheid Eva verleid heeft, zo misschien ook uw gedachten bedorven worden, weg van de eenvoud die in Christus is”.

De vergelijking met wat er met Eva gebeurd is en wat er in de gemeente van Korinthe dreigt te gebeuren heeft geen enkele kracht als Eva niet echt door de slang verleid is. Het gaat hier niet om een of ander verhaal maar om wat in werkelijkheid met Eva gebeurd is. Het is duidelijk dat Paulus hier geen ogenblik aan de feitelijkheid van Eva en wat de slang als verleider gedaan heeft twijfelt.

 

1 Timotheüs 2,13-14

Paulus schrijft aan zijn helper Timotheüs over de plek van de vrouw in de gemeente. Hij maakt duidelijk dat vrouwen geen regeer- of leerambt in de kerk mogen innemen. Hij geeft daarvoor twee redenen:
“Want Adam is eerst gemaakt, daarna Eva”.
“En niet Adam is misleid, maar de vrouw is, toen zij misleid werd, tot overtreding gekomen”.

Paulus wijst hier terug naar twee historische gebeurtenissen. Hij schrijft zelfs over dingen die na elkaar gebeurd zijn. De HERE heeft eerst Adam geschapen en daarna Eva. Eva heeft zich laten verleiden. Dit zouden geen geldige argumenten zijn als deze dingen niet echt zo gebeurd zijn. Als Paulus hiermee niet de werkelijkheid beschreven zou hebben.

Het is opvallend dat Paulus hier juist geen beroep op een algemene waarheid doet die door velen in de samenleving toen aanvaard werd. Hij doet geen beroep op een algemene waarheid maar op wat in het begin van de menselijke geschiedenis gebeurd is. Hij beroept zich op de orde die God in Zijn schepping als altijd geldende norm gelegd heeft. Hij laat ook zien wat er bij de zondeval gebeurd is en wijst er door de inspiratie van de Heilige Geest op wat daarvan de betekenis is in de zaak die hij aan de orde stelt.

 

Judas 14

We kunnen hier kort zijn. We vinden hier evenals in Rom. 5,14 een bepaalde tijdsperiode. Henoch wordt de zevende vanaf Adam genoemd. Wanneer we over Henoch spreken gaat het over het zevende geslacht vanaf Adam. Deze opmerking zou zinloos zijn wanneer Adam geen historische persoon was die in een bepaalde tijd geleefd heeft. Deze mededeling zou geen enkele waarde hebben als Adam niet als historische persoon bestaan zou hebben.

 

Noach

Wanneer we de Bijbel volgen, wordt duidelijk dat de mensheid op een bepaald moment in de geschiedenis bijna uitgestorven is. Er bleven na de zondvloed 8 mensen over. Hoe wordt er in het Nieuwe Testament met deze geschiedenis omgegaan? Ik zet de teksten waarin over Noach gesproken wordt hier op een rij:

Mattheus 24,37-39: “Zoals de dagen van Noach waren, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn. Want zoals ze bezig waren in de dagen voor de zondvloed met eten, drinken, trouwen en ten huwelijk geven, tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging, en het niet merkten, totdat de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn”. Zie ook Luc 17,26-27.

1Petr. 3,19-20: “door Wie Christus ook, toen Hij heenging, aan de geesten in de gevangenis gepredikt heeft, namelijk aan hen die voorheen ongehoorzaam waren, toen God in Zijn geduld nog eenmaal wachtte in de dagen van Noach, terwijl de ark gebouwd werd, waarin weinige – dat is acht – mensen behouden werden door het water heen”.

2Petr. 2,5: “En als God de oude wereld niet gespaard heeft, maar het achttal van Noach, de prediker van de gerechtigheid, bewaard heeft, toen Hij de zondvloed over de wereld van de goddelozen bracht”.

Hebr. 11,7: “Door het geloof heeft Noach, toen hij een aanwijzing van God ontvangen had van de dingen die nog niet te zien waren, uit ontzag voor God de ark gebouwd, tot redding van zijn gezin. Daardoor heeft hij de wereld veroordeeld en is hij een erfgenaam geworden van de rechtvaardigheid die overeenkomstig het geloof is”.

Je ziet hier dat ook in het Nieuwe Testament gebouwd wordt op wat ons in het Oude Testament over Noach en de zondvloed verteld wordt. Noach en wat we van hem lezen wordt als echt gebeurd beschouwd. We lezen hier zelfs dat Noach en zijn gezin met z’n achten waren. Dit maakt in combinatie met wat we in het Oude Testament duidelijk dat de mensheid na de zondeval uit niet meer dan 8 personen bestond. Dat ook Noach en zijn vrouw onze gezamenlijke voorouders zijn.

 

Enkele conclusies

Ik kom nu met enkele conclusies zonder om op een of andere manier naar volledigheid te streven.
De Heilige Geest laat in de Bijbel na Gen. 1-5 zien dat ook deze hoofdstukken als geschiedenis-beschrijving gelezen moeten worden. We hebben hier niet met filosofische verhalen of leermodellen te maken maar met betrouwbare beschrijving van historische gebeurtenissen. Het laat ons zien dat als in de Bijbel iets als beschrijving van feiten, van de geschiedenis gepresenteerd wordt wij het ook als geschiedenis moeten lezen en erkennen. De HERE zelf staat borg voor de betrouwbaarheid van de beschrijving in de geschiedenis. Het gaat in Gen. 1-11 niet over mythen, oergeschiedenis of sagen die niet de werkelijke gebeurtenissen weergeven. Ook hier geeft de HERE ons de waarheid die in overeenstemming met de feiten is [10].
Het is ook duidelijk dat de redenering dat het bij Adam en Eva om een groep mensen gaat geen stand houdt. Adam en Eva zijn heel duidelijk concrete mensen. Zij zijn ook de eerste mensen! Adam wordt heel duidelijk aangewezen als de eerste mens!
Als iemand leert dat het niet nodig is Adam en Eva als de eerste mensen waarvan de hele mensheid afstamt te erkennen, zaait hij twijfel ten aanzien van Christus en Zijn opstanding. Wanneer Adam niet historisch is, bestaat er geen reden Christus wèl voor historisch te houden. Dan kan ook Christus deel van een filosofisch verhaal zijn. Als dat zo is, geldt met grote kracht wat Paulus in 1Kor. 15 schrijft: “Als wij alleen voor dit leven op Christus hopen, zij wij de beklagenswaardigste mensen die er zijn” (19). Hier zijn vooral Rom. 5 en 1Kor 15 van groot belang.
Als je Adam niet als de eerste mens en als ons aller voorvader erkent, kun je ook over God, zonde en andere zaken niet meer zo denken zoals de Heilige Geest ons dit in de Bijbel leert.
Heilshistorisch zie je bij Adam en Christus dezelfde structuur. Allebei zijn ze er voor velen. Zie Rom. 5 en 1 Kor. 15,22;45-49. Deze structuur tussen Adam en Christus wordt doorbroken als een van de twee geen historische persoon is of eigenlijk voor een groep staat.
Wanneer Adam niet meer als de eerste mens, die goed geschapen is, erkend wordt verandert je zicht op de zonde. Als Adam een illustratie is van wat er in alle mensen leeft betekent dit dat de zonde vanaf het begin bij het leven van de mens behoort heeft. Dat zou betekenen dat de dood bij Gods goede schepping zou horen. Op deze twee laatste zinnen kom ik in een volgend hoofdstuk uitgebreid terug.
De mensheid is bij de zondvloed teruggebracht tot 8 personen waarvan de hele mensheid zoals die nu op de aarde leeft, afstamt. Noach en zijn vrouw zijn onze gezamenlijk voorouders zoals ook Adam en Eva dat zijn.
 

Rob Visser


[1] Gijsbert van den Brink En de aarde bracht voort; Boekencentrum Utrecht 2017 pag. 223,224

[2] Van den Brink p. 226

[3] De eerste waarvan ik kon nagaan dat hij met het voorstel kwam de tekst te wijzigen was H. Oort. Hij pleit daarvoor in Theologische Tijdschrift dat in 1890 in Leiden verscheen.

[4] In Ps. 82,7 is het goed mogelijk dezelfde woorden die in Hosea 6,7 gebruikt zijn wel met zoals mensen te vertalen. De reden daarvoor is het verband waarin ke adam dan gebruikt wordt. Het gaat daar namelijk om mensen die door hun positie een heel belangrijke plaats in de samenleving innemen en goden genoemd worden. We zien in Ps. 82 dus wel een zinvolle tegenstelling als we met zoals mensen vertalen; tussen hen die hier goden genoemd worden en de rest van de samenleving. De mensen die in de samenleving zo’n hoge positie innemen en zich misschien wel onaantastbaar voelen, moeten goed weten dat ze eens zoals mensen moeten sterven en voor God verschijnen.

[5] Een ander voorbeeld daarvan is de Nuwe Afrikaanse Vertaling. Daar is Hosea 6,7 zo vertaald: “Julle het weer die verbond met My verbreek soos destyds by die dorp Adam; daar was julle ontrou aan My.”

[6] Zie o.a. Rob Visser: Aborsie in die Lig van God se Woord Pretoria 1997. Zie voor het verbond vooral de publicatie: Clarence Stam 2006: Het verbond van Gods liefde.

[7] Een belangrijke publicatie over de plaats van Adam in het Nieuwe Testament is nog altijd: J.P.Versteeg, 1971. Is Adam in het Nieuwe testament een ‘leermodel’? In: Kremer,W. e.a red. Woord en Kerk p. 29-70. Amsterdam: Ton Bolland. Een belangrijke publicatie die een goed overzicht geeft over hoe er in de geschiedenis over Adam en Eva als historische personen is gedacht en waar ook de belangrijke plaatsen in de Schrift hierover naar voren komen is: William Vandoodewaard The Quest for the historical Adam; Reformation Heritage Books Grand Rapids 2015

[8] Geldenhuys, Norval. 1971 The Gospel of Luke p 151

[9] Zie hiervoor vooral J. Van Bruggen: Romeinen; Kampen 2006; p. 84

[10] Het Nieuwe Testament verwijst 165 keer naar Gen. 1-11 terug! Elke schrijver in het Nieuwe Testament verwijst op een of andere manier naar de eerste 11 hoofdstukken in de Bijbel. Het enige hoofdstuk waar we geen verwijzing naar vinden is Gen. 8.