Het gezag van Gods Woord en de synodebesluiten over m/v en ambt

 

Het thema ‘man, vrouw en ambt’ is in onze kerken niet uit de lucht komen vallen. Dat dit zo’n hot issue werd valt te verklaren vanuit het feit dat de praktijk in de kerk niet meer paste bij wat normaal wordt gevonden in onze cultuur. In onze cultuur hebben vrouwen en mannen dezelfde rechten. Dat wordt ook gezien als één van de grote verworvenheden van de moderne Westerse samenleving. Daarmee zet onze cultuur zich af tegen het idee dat God man en vrouw ieder een eigen plaats heeft gegeven. Geroepen om samen te werken in dienst van Hem, maar ieder op zijn eigen positie, met daarbij horende taken. Die gedachte is eeuwenlang bepalend geweest in het christendom. Ik kwam bijvoorbeeld tegen bij Maarten Luther, deze week, toen ik zat te lezen in zijn commentaar op de brief aan de Galaten. Hij schrijft daar:

“Alle dingen verschillen van elkaar, daarom ook hun gebruik. Men mag het gebruik van de dingen niet door elkaar halen. ‘Een vrouw zal geen mannenkleren aantrekken en de man zal geen vrouwenkleren aantrekken (Dtr. 22,5).’ De man is niet geschapen om te weven en de vrouw is niet geschapen om oorlog te voeren. Iedereen is bestemd voor een eigen plaats en een eigen werk. De predikant en de bisschop moeten onderwijzen, de koning en de vorst het volk regeren, het volk moet de overheden gehoorzamen. Zo behoren alle schepselen in hun orde en op hun plaats hun dienst te verrichten. De zon moet overdag schijnen, de maan en de sterren ’s nachts, etc…”[1]

Het gaat me nu even niet om de concrete taakinvulling van man en vrouw, die Luther hier noemt. Het weven en oorlog voeren. Het gaat me om het idee erachter. Dat God de Schepper alles in zijn schepping een eigen plaats en taak geeft. Hij gaf de zon de taak overdag te schijnen. De maan ’s nachts. De aarde om vruchten voort te brengen. En zo geeft hij ook man en vrouw een eigen plaats en taak. En dat is juist het mooie. Zo functioneert zijn schepping, in al zijn verscheidenheid, als een harmonieus geheel. Maar in onze cultuur wordt deze visie op man-zijn en vrouw-zijn afgewezen. Een God die mij een plaats en taak geeft, dat voelt als onderdrukking. Het zit mijn zelfontplooiing in de weg. Als mens kun je je alleen werkelijk ontplooien als niemand je iets oplegt. Als je aan geen norm gebonden bent. Daarom moet iedereen gelijke rechten hebben om van zijn leven te kunnen maken wat hij of zij wil.

Deze gedachte past niet bij de praktijk van mannelijke ambtsdragers, zoals wij die tot voor kort in de kerk nog kenden. Die gaat er namelijk vanuit dat God mannen en vrouwen een eigen plaats geeft, en een eigen taak. Ze hebben niet dezelfde rechten en niet dezelfde plichten. Maar in de wereld waarin wij leven geldt dat mannen en vrouwen juist wel exact dezelfde rechten moeten hebben en exact hetzelfde moeten kunnen doen. En hoe gewoner deze manier van denken wordt onder christenen, hoe meer de praktijk in de kerk voor ons vragen oproept. Waarom doen we het eigenlijk zo? Wat is de bedoeling daarvan?

 

M/V en ambt op de agenda van synodes

Zulke vragen komen op ons af als we als christenen langzaam meegaan in culturele ontwikkelingen, die haaks staan op de praktijk van de kerk. Het is daarom goed geweest dat het thema ‘man, vrouw en ambt’ op de agenda van synodes terecht is gekomen. Dat gaf ons de kans in onze gelijkheidscultuur weer Bijbels te leren denken over de positie van man en vrouw in huwelijk en kerk.  Dat betekent niet dat alles bij het oude moest blijven. Wel dat we ons door de Here zelf willen laten leren hoe wij Hem vandaag moeten dienen als mannen en vrouwen. Maar het agenderen van dit thema was ook een test. Hoe gaan wij in deze cultuur om met het Woord van God? Laten we ons denken hervormen door het Woord van God, of draaien we de verhouding om, zodat onze cultuur beslissend wordt voor manier waarop we met Gods Woord omgaan? Ik denk dat de synodebesluiten ons niet verder hebben geholpen in het beter luisteren naar Gods Woord, maar juist ruimte hebben geschapen om ons nog verder aan te passen aan de waarden van de gelijkheidscultuur waarin wij leven.

Wat wil ik in deze lezing doen? Ik wil niet zozeer ingaan op de exegetische onderbouwing van de synodebesluiten. Dat is al genoeg gedaan, bijvoorbeeld door Prof. C. van Dam, door dr. Pieter Boonstra en anderen. Ik wil me in deze lezing focussen op de vraag hoe in de synodebesluiten met de Bijbel wordt omgegaan. Ik wil betogen dat in de synodebesluiten op een manier met de Bijbel wordt omgegaan, die niet past bij het karakter van de Bijbel als Woord van God. De Bijbel functioneert niet langer als de beslissende norm voor ons geloof en leven, maar alleen als een bron, waaruit wij het werkmateriaal halen om onze eigen meningen te onderbouwen. Wat ik daarmee bedoel zal ik nu verder uitleggen.

 

De Bijbel als bron én norm

Wij belijden in artikel 7 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis dat de Bijbel bron en norm voor ons geloof en leven is. Allereerst is de Bijbel de kennisbron van ons geloof. Artikel 7 zegt namelijk dat de Bijbel “Gods wil volkomen bevat en voldoende leert al wat de mens moet weten om behouden te worden. Daarin heeft God ook uitvoerig beschreven op welke wijze wij Hem moeten dienen.” (NGB, art. 7). Onze kennis over wie God is, wat Hij gedaan heeft en doet voor ons heil, en wat zijn wil is voor ons leven putten we uit de Bijbel.[2] Daarnaast is de Bijbel ook de norm voor ons geloof. Dat wil zeggen: wij moeten alles wat God ons in zijn Woord openbaart aanvaarden. Wij mogen uit die bron niet maar putten wat wij willen. We hebben immers te maken met het Woord van God zelf. Daarom zijn we verplicht álles te aanvaarden wat God ons in de Bijbel leert, en alles te verwerpen wat daarmee in strijd is. Zoals artikel 7 het verwoordt: “Het is de mensen, zelfs al waren het apostelen, niet geoorloofd anders te leren dan ons reeds geleerd is door de heilige Schrift … en wij verwerpen uit de grond van ons hart alles wat niet met deze onfeilbare regel overeenstemt.” Paulus zegt het zo: “U moet uit ons voorbeeld deze regel leren: houdt u aan wat geschreven staat.” (I Kor. 4,6). In onze tijd wordt dit woord ‘norm’ voor de Bijbel nogal eens negatief opgevat. Alsof de Bijbel een soort wetboek is. De Bijbel als bron daarentegen klinkt bevrijdend. Je denkt dan aan een waterbron waar heerlijk verfrissend water uit opwelt. En dat is ook zo. Door het levende water van zijn Woord wekt de Here God mensen tot leven, en vernieuwt hij ons van binnenuit. Maar juist dáárom is de Bijbel ook de enige norm voor ons geloof. Daarom moeten we alles verwerpen wat daarmee in strijd is. Omdat de Here wil dat we dichtbij Hem blijven, en ons heil nergens anders zoeken dan bij Hem alleen.

 

De Bijbel als een (inspiratie)bron

Het gevaar is nu in onze omgang met de Bijbel dat we de Bijbel nog wel behandelen als bron voor ons geloof, maar niet meer als de enige norm. Daardoor wordt onze houding tegenover de Bijbel anders, meer autonoom. De Bijbel krijgt voor ons het karakter van een inspirantiebron. Aan een inspiratiebron hoef je niet gehoorzaam te zijn. Jij mag daar teksten, gedachten en ideeën aan ontlenen die jij wilt. Jij bepaalt op welke manier de Bijbel invloed mag uitoefenen. Daardoor verandert dus de manier waarop je met de Bijbel omgaat. Het gaat er niet meer om alles te aanvaarden wat God ons in de Bijbel leert, om daarop ons geloof en ons leven te funderen. De Bijbel wordt de bron, waar wij elementen halen om onze eigen geloofsinhoud uit op te bouwen. De Bijbel is om zo te zeggen het werkmateriaal, waar wij de bouwstenen uit kiezen, die we nodig hebben voor ons eigen geloofsbouwerk. Dit is een gevaarlijke manier van omgaan met de Bijbel. Want het kan heel lang lijken alsof je nog orthodox christelijk bezig bent. Je beroept je immers op de Bijbel. Maar ondertussen pas je Gods spreken aan aan je eigen denken, of aan het denken dat in de omringende cultuur dominant is. Het sola Scriptura is losgelaten.

 

De omgang met de Bijbel in de synodebesluiten

Nu wil ik iets zeggen over de omgang met de Bijbel in de synodebesluiten over m/v en ambt. Ik denk dat in deze synodebesluiten de Bijbel gehanteerd wordt als bron, en niet langer als norm. Overigens moeten we goed beseffen dat dat gevaar er bij ons altijd is. Het is niet mijn bedoeling om nu onze synode aan te wijzen als de grote boosdoener, die het gezag van de Bijbel ondermijnt. Dit gevaar is voortdurend aanwezig in de kerk, omdat die neiging in ons eigen hart zit. De natuurlijke mens aanvaardt niet de dingen die van de Geest van God komen, en de overblijfsels van die natuurlijke mens zitten in ons allemaal. Maar het verschil is nu wel: door dit synodebesluit krijgt die verkeerde omgang met de Bijbel een legitieme plaats in onze kerken. En dát is zo gevaarlijk. Je maakt dan namelijk reformatie van de kerk onmogelijk, omdat je in feite goedkeurt, dat wij mensen bepalen op welke manier Gods Woord ons nog mag aanspreken.

Dan nu de omgang met de Bijbel in de synodebesluiten. Hoe zie je nu dat in deze synodebesluiten op een nieuwe manier met de Bijbel wordt omgegaan?

 

De omgang met de zwijgteksten

Dan wil ik eerst wijzen op de wijze waarop met de zogenaamde ‘zwijgteksten’ wordt omgegaan (1 Tim. 2,11-15; 1 Kor. 14,34-36).[3] Deze teksten zijn in de geschiedenis van de kerk altijd opgevat als blijvende voorschriften van God over de roeping van man en vrouw in de gemeente en de eredienst. Onze eigen kerken hebben in de besluiten over het actieve vrouwenkiesrecht deze uitleg bevestigd (Ommen 1993). Alleen broeders kunnen worden geroepen tot de regeerambten in de kerk. Nu kán het natuurlijk zo zijn dat we dat verkeerd hebben gezien en na nieuwe bestudering van deze teksten moeten concluderen dat de teksten iets anders zeggen, en dat we de praktijk moeten aanpassen. Als je uitgaat van de Bijbel als norm, zul je je verplicht weten dat dan te laten zien. Je laat zien dat een nieuwe uitleg meer recht doet aan wat de Here in deze teksten zegt. Maar wat gebeurt er in de synodebesluiten? Daarin wordt gezegd: de uitleg van deze teksten is omstreden, en dáárom kunnen ze geen grond meer vormen om de ambten gesloten te houden voor vrouwen. Het enkele feit dat mensen deze teksten verschillend uitleggen wordt gebruikt als argument om te stellen dat deze teksten niet meer zeggen wat we er altijd in hebben gehoord. Maar die conclusie klopt niet.

Stel nu eens dat ik die redenering zou toepassen op het bijbelse getuigenis over de opstanding van Christus. Veel bijbelgeleerden leggen de teksten uit het NT over de opstanding heel anders uit dan de kerk altijd gedaan heeft. De kerk heeft beleden: als de apostelen zeggen dat Christus uit de doden is opgestaan, dan bedoelen ze te zeggen dat Christus werkelijk lichamelijk door God tot leven is gewekt. Dat zégt de tekst. Maar bijbelgeleerden die de Bijbel niet aannemen als het Woord van God leggen deze teksten anders uit. Ze zeggen: nee, die teksten gaan over de ervaring van de apostelen. Een mens kan natuurlijk niet opstaan uit de dood. Maar in de teksten over de opstanding drukten Jezus’ leerlingen uit hoe belangrijk Jezus voor hen was. Daarmee is de betekenis van die teksten over de opstanding dus omstreden. Ze worden verschillend uitgelegd. Maar betekent dat dat daarmee de Bijbel zelf niet meer duidelijk is over de opstanding van Christus?[4]

Dat is een onterechte conclusie. Want het feit dat mensen de teksten verschillend uitleggen, verandert niets aan de objectieve betekenis van de tekst. De vraag die je dan moet stellen is: welke uitleg doet recht aan de tekst van Gods Woord en welke niet? Dat is de plicht van kerken die Gods Woord aanvaarden als de beslissende norm voor geloof en leven. Toegepast op de zwijgteksten: als de kerk in deze teksten altijd een blijvend gebod van God gehoord heeft, en mensen gaan deze teksten anders uitleggen, dan hebben wij de plicht om terug te gaan naar deze teksten, en te vragen: welke uitleg doet recht aan Gods Woord, en welke laat zich leiden door ideeën van buiten de Bijbel? De synodebesluiten geven er echter blijk van dat we als kerken deze verantwoordelijkheid tegenover God en zijn Woord niet hebben genomen. Het enkele feit dat deze teksten verschillend worden uitgelegd is voor de synode een reden geweest om de inhoud ervan dan maar buiten beschouwing te laten.

Het verwonderlijke is nu dat men vervolgens wél de conclusie trekt dat de ambten voor vrouwen kunnen worden opengesteld. Maar hoe kun je deze conclusie trekken als je de ware inhoud van de zwijgteksten eigenlijk helemaal niet kent? Dan moet je concluderen dat je niets kunt besluiten. Maar dat heeft de synode niet gedaan. Het feit dat mensen deze teksten verschillend uitleggen wordt een reden om deze teksten inhoudelijk niet meer tot ons te laten spreken. Je zou haast zeggen: een voorwendsel. Want op deze manier heb je ondertussen wel ruimte gecreëerd om op dit punt je eigen weg te gaan.

Door deze manier van redeneren ontlopen we onze verplichting tegenover God en zijn Woord. En door het ontlopen van die verplichting zet je op eigen gezag delen van Gods Woord buiten spel. Ze doen niet meer mee. Dat is een benadering die hoort bij het hanteren van de Bijbel als bron, in plaats van als norm. Jij beslist op een bepaald punt om de Bijbel zelf niet normatief te laten zijn, maar buiten spel te zetten. Ik bedoel hiermee overigens niet te zeggen dat de synode deze benadering met opzet gekozen heeft.

 

De gronden onder besluit 3

In besluit 3 zie je ook hoe de Bijbel wél functioneert als bron, maar niet als norm. In dit besluit wordt de grond gelegd voor andere besluiten. Er wordt een redenering opgesteld om te onderbouwen dat het leer- en regeerambt opengesteld kan worden voor zusters. Maar komt deze redenering uit de Bijbel op? Spreekt die de Bijbel na, of wordt hier met gebruikmaking van bijbelteksten een eigen idee onderbouwd? Volgens mij is dit laatste het geval.

In de gronden onder besluit 3 worden bijbelteksten gebruikt om te illustreren dat God in de loop van de geschiedenis de ongelijkheid tussen man en vrouw overwint. Eerst wordt gesteld dat in het OT mannen in de regel de ambten van profeet, priester en koning vervulden, en het ambt van oudste. Dat is een feitelijke constatering. Maar dan begint het opbouwen van een eigen redenering. Eerst worden voorbeelden genoemd van vrouwen die God inschakelde in de heilsgeschiedenis (o.a. Debora, Mirjam, Ruth, Rachab), en van mannen die schromelijk tekort schoten in de taak die God hen gaf (o.a. Abraham, Juda, Eli). Vervolgens worden die gegevens gebruikt om de conclusie te trekken dat God eigenlijk al in het OT het tekort van exclusief mannelijke ambtsdragers aan de kaak stelde. Maar deze conclusie volgt niet uit deze bijbelteksten. De gegevens worden gebruikt om te fungeren in een buitenbijbels kader, dat van de strijd om de emancipatie van de vrouw ten opzichte van de man.

Daarna wordt een tweede stap gezet in de redenering. In het NT wordt in Christus heel het volk gezalfd met de Geest van de profetie. Alle gelovigen krijgen de taak om het Woord van God te brengen aan elkaar. Maar vervolgens wordt een volgende stap gezet die niet volgt uit deze constatering. De besluiten zeggen dat dit ‘ambt van alle gelovigen’ (mijn terminologie, BvE) aantoont dat er nu in het Nieuwe Verbond een gelijkheid is, die er onder het Oude Verbond nog niet was. In het OT vervulden mannen de regeerambten, maar omdat in het NT iedereen de Geest ontvangt, is die ongelijkheid opgeheven.

Maar dit is weer een eigen constructie. Waar concludeert het Nieuwe Testament dat mannen en vrouwen (en kinderen?) ambtsdrager kunnen worden in de gemeente om het enkele feit dat hij of zij de heilige Geest ontvangen heeft? Er wordt dan ook geen Schriftbewijs gegeven bij de bewering dat het Nieuwe Verbond wordt ‘gekenmerkt door gelijkheid’. Ook gaat men hier niet in op de bijbelgegevens, die deze redenering tegenspreken. Christus stelde alleen mannelijke apostelen aan. De apostelen stelden mannen aan als oudsten in de gemeenten. Ook de zogenaamde zwijgteksten komen hier niet aan bod, terwijl die de redering die hier wordt opgesteld tegenspreken. Hieruit blijkt dat de synode een eigen redering opzet, die niet uit de Schrift opkomt. Bijbelteksten die passen bij de eigen redeneerlijn worden aangehaald, Bijbelteksten die daarmee (lijken) te strijden worden genegeerd.

Maar de besluiten concluderen wel: ‘dit is openbaring van God in het Oude en het Nieuwe Testament’. Dat is opvallend. De synode durft geen stellige uitspraken te doen over de betekenis van de zwijgteksten, maar wel stellig te beweren dat God in de Bijbel openbaart dat hij toewerkt naar de gelijkheid van man en vrouw. Waar komt deze stelligheid ineens vandaan? Hier zie je wat er kan gebeuren als de Bijbel gaat fungeren als bron. Het eigen standpunt wordt beslissend voor de manier waarop en de mate waarin je bepaalde teksten uit de Bijbel laat ‘meespreken’. De zwijgteksten blijven buiten beschouwing om het enkele feit dat ze verschillend worden uitgelegd, maar andere teksten worden aangehaald met de suggestie dat ze een redenering onderbouwen, die ze helemaal niet kunnen dragen. De Bijbel wordt zo het werkmateriaal voor het bouwen van een eigen theologische constructie.[5]

 

Twee opvattingen

Als je ervan uit gaat dat wij de Schrift moeten gehoorzamen, zou je zeggen: de synode concludeert nu dat de vrouw in het ambt moet. Want dat is immers de openbaring van God in het Oude en het Nieuwe Testament. Maar die conclusie wordt in de besluiten niet getrokken. In besluit 7 wordt de mogelijkheid opengelaten dat je niet handelt in de lijn van de genoemde besluiten. En in de begeleidende brief bij de synodebesluiten wordt gezegd dat er nu ‘naast de visie dat (bepaalde) ambten aan alleen mannen zijn voorbehouden’ ook een andere visie mogelijk is. Maar als de gelijkheid van man en vrouw in de Bijbel is geopenbaard, dan zou je toch zeggen dat de vrouw in het ambt moet? We moeten toch gehoorzaam zijn aan de Schrift? Hoe kan de synode dan zeggen dat je ook anders kunt handelen?

Ik kan niet anders concluderen dan dat dit precies past in het behandelen van de Bijbel als bron, en niet langer als norm. Als je immers gelooft dat Bijbel het Woord is van de ene God, en als zodanig bron én norm van ons geloof, dan kun je niet tegelijk volhouden dat de Bijbel ons leert dat vrouwen in het ambt mogen, én dat vrouwen dat niet mogen. God, de auteur van de Bijbel, spreekt zichzelf immers niet tegen. Maar als je de Bijbel hanteert als bron, dan kun je dat wél zeggen. Dan heb jij namelijk de vrijheid om bepaalde elementen in de bijbel te selecteren en zo uit te komen bij het ene standpunt. Een ander heeft de vrijheid om anders te selecteren en bij een ander standpunt uit te komen. Maar in beide gevallen gaat het om ónze theologische constructies, met gebruikmaking van de Bijbel. Dan zijn we bezig om Gods Woord te gebruiken om onze eigen meningen te onderbouwen, maar kunnen niet meer zeggen: dit is de wil van de Here.

 

Slot

Deze weg mogen wij als kerken, mijns inziens, niet opgaan. De manier waarop in de besluiten is omgegaan met de Bijbel is niet in overeenstemming met onze belijdenis over het goddelijk gezag van de heilige Schrift, en onze roeping heel Gods spreken daarin recht te doen. Het zou goed zijn hierover het gesprek verder te voeren. En ik hoop dat we het daarover eens kunnen worden. En dan hoop ik dat we opnieuw kunnen beginnen. Om werkelijk verder te komen in het gehoorzaam aanvaarden en toepassen van wat God ons in zijn Woord geopenbaard heeft over de positie van man en vrouw in de kerk, en in het hele leven. Maar ik vraag me soms af hoeveel bereidheid er nog is zo’n nieuw begin te maken. De opvatting is gemeengoed geworden dat in deze discussie slechts twee meningen tegenover elkaar staan. Jij benadrukt dát in de Bijbel en ik dát. Daarin moeten we elkaar verdragen. En zeg vooral niet dat ik het verkeerd zie. Het lijkt soms wel alsof het belangrijker is om een eigen mening te mogen hebben, dan samen Gods Woord te gehoorzamen. En dan vraag ik me af: verlangen we er eigenlijk wel naar dat de Here ons door zijn eigen spreken bevrijdt uit de verwarring, zodat we Hem weer eensgezind mogen dienen als kerken, ook op dit belangrijke terrein van ons leven?

dr. B. van Egmond, Capelle aan den IJssel

 


[1] Maarten Luther, Verklaring van de brief aan de Galaten, Houten, 20175, p. 197.

[2] We belijden ook dat we God leren kennen uit de schepping, regering en onderhouding van de wereld. Maar dit is nooit een zelfstandige kennisbron. Wat daarin naar ons toekomt wordt ontsloten en verduidelijkt door Gods Woord, en moet door de bril van het Woord bekeken worden.

[3] Deze benaming van deze teksten is trouwens niet adequaat (de synode noemt ze trouwens ook niet zo). De benaming klinkt negatief, en bovendien is er de suggestie dat dit de enige teksten zijn die iets zeggen over de man-vrouw-verhouding in de gemeente. Ze gaan snel functioneren los van het geheel van het Bijbelse onderwijs over de verhouding van man en vrouw.

[4] Voor dit voorbeeld, zie Pieter Boonstra, “Nieuwe hermeneutiek en vrijzinnigheid”, Nader Bekeken 25, februari 2018, p. 42.

[5] Zie over het ‘meten met twee maten’ op dit punt: Dolf te Velde, “Bijbelse gronden?”, Nader Bekeken 25, januari 2018, p. 10.