Ter introductie op het onderwerp kerkelijke tucht nemen we een aantal passages over uit het boek Geloven en belijden, deel 2, van ds. C.G. Bos. Daarin bespreekt hij de Nederlandse Geloofsbelijdenis artikel 32. We nemen hierna stukjes over uit par. III waarin hij allerlei bijbelse principes over de kerkelijke tucht behandelt. De hele tekst van deze paragraaf is te vinden op p. 99 – 102, online te vinden op www.reformata.nl.

Dat tuchtoefening in de kerk noodzakelijk is, leert ons de Schrift nadrukkelijk.
Te wijzen is op de tuchtoefening over de zoon van Selomith en wat de HERE in verband daarmee verordend heeft, Lev. 24 : 10-22.
Verder op Achan, Joz. 7 : 16-26; vgl. Deut. 13; 17 : 2-7, 12; 19 : 15-21 enz.
Voor de nieuwtestamentische bedeling is daar het aangrijpende voorbeeld van Ananias en Saffira, Hand. 5 : 1-11, Simon de tovenaar, Hand. 8 : 13-24; vgl. Rom. 16 : 17; Mat. 18 : 17; 1 Kor. 5 : 5.

De tuchtoefening moet gaan zowel over de leer als over het leven:
a) We moeten heilig zijn in heel onze wandel, 1 Petr. 1 : 15, 16; vgl. 1 Kor. 6 : 19, 20.
Wie een losbandig leven leidt zal het koninkrijk van God niet beërven, 1 Kor. 6 : 9, 10; Gal. 5 : 19-21; Ef. 5 : 5, 6; Op. 21 : 8; 22 : 15.
Daarom mag hij ook in de gemeente niet worden geduld, 1 Kor. 5 : 13; 1 Tim. 5 : 20.
b) Maar evenzeer moet de tuchtoefening gaan over de leer, Rom. 16 : 17, 18; Gal. 1 : 6-9; 5 : 10; 1 Tim. 1 : 18-20; 3 Joh. vs. 10.
Vooral in verband met de leertucht wordt tegenwoordig veel onderscheid gemaakt tussen ’justitiële’ en ’judiciële’ tuchtoefening. Onder justitiële tuchtoefening wordt dan verstaan een daadwerkelijke tuchtoefening, een straffen van ambtsdragers met schorsing en afzetting uit het ambt. Met judiciële tucht wordt bedoeld dat alleen een oordeel wordt uitgesproken, waaraan verder geen gevolgen worden verbonden. Geen schorsing of afzetting uit de ambtelijke bediening zou mogen plaats vinden vanwege het brengen van een afwijkende leer. Gods Woord zou moeten worden erkend in zijn kracht, dat het zelf wel de dwaling overwint en uitzuivert. (…)
Het is moeilijk in te zien, waarom alleen ten aanzien van de leer deze onderscheiding zou moeten worden gemaakt. Waarom zou de kracht van het Woord van God de zonde in de levenswandel ook niet uitzuiveren?
De waarschuwing van Christus en de apostelen tegen de valse profetie wordt zo in de wind geslagen, Mat. 7 : 15; Hand. 20 : 28-32.
Juist ten aanzien van de dwaling waarschuwt Paulus, dat die zal voortwoekeren als de kanker, 2 Tim. 2 : 16-18.
Te wijzen is ook op de brieven aan de Klein-Aziatische gemeenten in Openbaring 2, waar de gemeente te Efeze door Christus wordt geprezen, omdat ze de dwaling heeft tegengestaan, Op. 2:2, 3, maar de gemeenten te Pergamum en Tyatira worden bestraft, omdat daar dwaalleer en zondig leven worden geduld, Op. 2 : 14, 20, 24.

Vaak wordt de daadwerkelijke tuchtoefening, zoals die uitloopt op de afsnijding uit de gemeente, gezien als hard, meedogenloos. Maar het is juist hard niet daadwerkelijk tucht te oefenen. Zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Aan Eli is het oordeel aangezegd, omdat hij het bij de bestraffing van zijn zonen bij woorden liet, 1 Sam. 2 : 22v.v.
Wanneer wij in de gemeente iemand ongewaarschuwd laten zondigen, laden we bloedschuld op ons. Het gebod van de HERE onze broeder terecht te wijzen, staat in direct verband met het liefdesgebod, Lev. 19 : 17, 18.
En de uitsluiting uit de gemeente is een appèl met de laatste ernst, om de zondaar te waarschuwen voor zijn verderf en ondergang en te roepen tot bekering, eer het te laat is, Jes. 55 : 6; Heb. 3 : 12, 13.

Tuchtoefening moet bij verharding in de zonde streng zijn, maar altijd liefdevol, Gal. 6 : 1; 2 Tim. 2 : 25, 26; 2 Tess. 3 : 14, 15.
Het mag er bij de tuchtoefening nooit om gaan iemand de oren te wassen, maar om elkaar de voeten te wassen, vgl. Joh. 13 : 12-17.
We moeten onze broeder of zuster trachten te winnen, te behouden, Mat. 18 : 15; Jak. 5 : 19, 20.

Het doel van de tuchtoefening is drieërlei:
a) De heiliging van Gods naam, die immers gelasterd wordt als wij zonde doen en de zonde onze levensstijl gaat stempelen, Rom. 2 : 23, 24.
Gedurig weer waarschuwt de HERE voor de zonde en verbiedt Hij ze met een beroep op zijn heilige naam, vgl. Ex. 20 : 2v.v.; Lev. 19 : 2, 10, 12, 14, 16,18; Ez. 36 : 20-23.
b) Het heilig houden van het gemeenteleven.
Als de zonde wordt geduld, maakt de gemeente als geheel zich mee schuldig, komt Gods toorn over de gemeente, vgl. Lev. 10 : 6; Joz. 7 : 10-15; 2 Sam. 21 : 1; 1 Kor. 11 : 30-32.
Daar komt dan bij, dat de zonde voortwoekert en het hele gemeenteleven aantast, 1 Kor. 5 : 6-13; 2 Tim. 2 : 17; vgl. 2 Petr. 3 : 17.
c) Het behoud van de zondaar, 1 Kor. 4 : 14; 5 : 5; Heb. 12 : 4-11; 2 Tess. 3 : 14.
Duidelijk komt dat ook uit in het formulier voor uitsluiting uit de gemeente, dat hierbij aangehaald kan worden.


Leeswijzer kerkelijke tucht